Michael
Walburg
essays
Liefdesliedjes
Ja rozen
Dit zijn rozen voor je
en alle poëzie
Dit is mijn mooiste pose:
die van liefdes acrobaat,
zwevend schijnbaar moeiteloos,
maar met krampende tenen
boven een bed
van rozen en doornen.
Ik zal je nu beschrijven:
kijk ik teken rozen op je huid
en jij doornen op de mijne
Goed,
ik ben acrobaat.
Is er een mooiere pose?
Pose van gevaar,
Balancerende tussen begeerte en verweer:
ik stijg, ik val en onderwijl:
Ik teken rozen
rozen
rozen
en dit zijn rozen .
Liefdesliedjes zijn van alle tijden. En de mooiste hebben altijd
iets onbeholpens. Want als je iemand in alle perfectie liefdes lof
hoort zingen, dan weet je één ding zeker: hij meent er geen woord
van. Daarom is bovenstaand gedichtje van Remco Campert ook zo
ontzettend mooi. Omdat het worstelt. Met de taal, met de woorden en
dus ook met dat vreselijke gevoel. Wezens die zoiets bij een
zanger oproepen, moeten wel heel erg wreed zijn. Geen wonder dat ze
in vroeger tijden massaal de brandstapel op gejaagd werden! Een
beetje man wordt er immers wildgillend gek van. Dat laat ook Gorter
zien, in wat misschien wel het meest geniale liefdesliedje uit de
Nederlandse taal is.
Zie je ik hou van je
ik vin je zo lief en zo licht –
je ogen zijn zo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je ogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Zie je ik zou zo graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
O
ja, ik hou van je,
ik hou zo vrees’lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen –
Maar ik kan het toch niet zeggen.
Want, zeker, daar gaat het om in de poëzie. Om dingen die je niet
kunt zeggen. Zoals de schilder het kleurloze in kleur weergeeft en
de componist het klankloze in klank, zo probeert de dichter het
woordloze in woorden te vangen. En dat valt voor de drommel niet
mee. “Ik hou van je” dekt de lading van het gevoel dat eraan ten
grondslag ligt allerminst. Daarom vinden we liefdesliedjes die niet
verder komen dan de constatering “Ik hou van jou en ik blijf je
trouw” op zijn zachtst gezegd tamelijk zwak. Terwijl de mededeling
zelf toch op zijn minst kernachtig is. Nee, dan draait Sylvia Plath
heel wat meer om de hete brij heen:
Je bent
Clownesk, het stralendst in handstand,
Voeten sterwaarts, je schedel een maan,
Gekieuwd als een vis. Naar dodo’s modus
Een lange neus van nuchter verstand.
Opgerold in jezelf, spoeltje zij,
Je nacht meeslepend, als een uil.
Stom als een knol, van de vierde
Juli tot 1 april.
Mijn rijzertje, mijn brood.
Vaag als mist, als post afgewacht.
Verder dan Australië.
Een gekromde Atlas, onze bereisde garnaal.
Een kneuterig knopje, zo knus als
Een sprot in een inmaakpot,
Een krioelende palingfuik,
Springerig, een Mexicaanse boon.
Gelukt, als een som die uitkomt,
Een schone lei, met jouw gezicht erop.
(You’re
vert. Anneke Brassinga) Een rijzertje. Een bereisde garnaal. Je kunt
je wellicht duizend andere beelden voorstellen voor je lief. Maar
deze twee zijn wel heel mooi. En treffend. Maar zeker niet volmaakt.
En ook zeer ongeschikt om buiten de context je lief mee te
bestuiten. “Je bent een bereisde garnaal,” klinkt aanzienlijk minder
vleiend dan tussen de sprot en de paling uit het gedicht van Plath.
Hoe onoverzichtelijk en onbeholpen moet een gedicht trouwens zijn
voordat het eerst goed is? De drie meesterwerkjes die ik tot nu toe
geciteerd heb, blinken er in ieder geval in uit. Net als (om maar
eens wat te noemen) “’s Nachts rusten meest de dieren” van G.A.
Bredero.
Maar is dit bijvoorbeeld ook een liefdesliedje:
Ogen wentelen lichten
lichten laaien landen
in de verte brandt een vuur
mij
vlamt een gloed
mij
en stil trilt het onbekende
sterrewachten wachten mij
dat ik reize
Ik vat nooit de vlam van het vuur in de verte
Inderdaad, Paul van Ostaijen. Die het spel met de vorm tot een
geheel eigen kunst verhief. Maar precies daarom is het gedicht als
liefdesliedje mislukt. Want de liefde, heren, dat en is gheen spel.
Rudy Kousbroek heeft ooit in een interview heel kernachtig
samengevat waarom dichters dichten. Om indruk te maken op een
meisje. Zo eenvoudig was het. En meisjes houden blijkbaar nou
eenmaal van stuntels die hun gevoelens niet goed onder woorden
kunnen brengen. Vandaar de diepe indruk die Gorter en Campert op
vrouwen maken. En daarom ook vallen mannen nog steeds en bloc (zij
het postuum) voor Sylvia Plath.
Maar Paul van Ostaijen is een mannendichter. Net als de dichter van:
Maar liefste, kom bij me vannacht
je weet waar ik op je wacht
in de verzen en beelden
van ieder sonnet
in muziek, poëzie
en in bed.
De keurige poëticale verwijzingen kunnen de aap niet verhullen die
in de laatste regel uit de mouw komt. Mannen die zeggen waar het op
staan, doen het slecht in de poëzie. Die kunnen beter achter de
vrouwen aan gaan. Want de kunst der schone woorden is niet aan hen
besteed.
Serge van Duijnhoven, wiens gedichten hun aantrekkelijkheid deels te
danken hebben aan de performance die erbij hoort, is (waarschijnlijk
juist door die zaaloverbruggende kracht) vaak ook net iets te
rechtreeks. Ik citeer de laatste strofe van “Loop ik langsheen het
leven” uit de recente (2007) bundel Klipdrift:
Als ik vlucht, geloof dan niet dat het is omdat ik keren wil
Als ik
terugkeer, geloof dan niet dat het is omdat ik leren wil
Als ik
liefheb, geloof dan niet dat het is omdat ik mens zijn wil
Als ik
laf ben, geloof dan niet dat het is omdat ik week zijn wil
Als ik
vermoed, geloof dan niet dat het is omdat ik slim zijn wil
Als ik
verschil, geloof dan niet dat het is omdat ik MIN zijn wil
Als ik
verstop, geloof dan niet dat het is omdat ik schuilen wil
Als ik
bloed, geloof dan niet dat het is omdat ik rotzooi wil
Als ik
verwelk, geloof dan niet dat het is omdat ik bloeden wil
Als ik
verga, geloof dan niet dat het is omdat ik blijven wil
Als ik
verzink, geloof dan niet dat het is omdat ik duiken wil
Als ik
verdom, geloof dan niet dat het is omdat ik niet meer wil
Als ik
sterf, geloof dan niet dat het is omdat ik teveel wil
Als ik
rust, geloof dan niet dat het is omdat ik niets meer wil
Als ik
ten onder ga, geloof dan niet dat het is omdat ik jou niet wil
Denk er
zelf de dreunende beat maar onder, dan komt het vanzelf goed. Qua
tekst is dit ongeveer een derde van het hele gedicht, dat in totaal
6 minuten en 8 seconden duurt. Ik zei al dat het om een performance
ging.
Hier
bevinden wij ons in het schemergebied tussen twee stijlen. Als
liefdesliedje doet de tekst het prima. Onzekerheid, het is niet dit,
het is niet dat, en het is zeker niet wat het lijkt. Dat moesten we
hebben, nietwaar? Maar dan die presentatie... Als dichters hun
liefdesliedjes zo nodig een volle zaal in willen slingeren, moet dat
dan ook niet met aarzeling, terughoudendheid? Of hebben de drums, de
gitaren en de deejays hier een mooie taak? Steeds vaker lijkt men te
denken van wel.
Ik
twijfel over het effect. Want tenzij de dichters na de voorstelling
met een rotgang hun meisje achterop hun Harley Davidson weg willen
voeren, lijkt mij enige ingetogenheid wat meer op zijn plaats. Zodat
de dichter met de houtjetouwtjejas ook zijn onopgemaakte doch zeer
bebrilde lief achterop zijn tweedehands fiets mee naar zijn
kommervolle woonst mag voeren. Haar voetjes in zijn fietstassen.
|