Norbert
de Vries
De
Muzen van Kemp
Pierre
Kemp heeft diverse Muzen gekend. Hij ontmoette ze bijvoorbeeld in de
trein, en schreef gedichten over en voor hen. Deze gedichten waren,
volgens schriftelijke mededeling van Kemp aan Karel Reijnders (zie zijn
verhandeling "Romanie oftewel eros en emeritus"), in eerste
instantie bestemd voor ‘intern gebruik’. De zogenaamde
Muzengedichten staan vol ‘saillante details’ en verwijzingen naar
gesprekken, voorvallen en accessoires die door het vrolijke
forensengezelschap onmiddellijk zullen zijn herkend, maar waarvan de
betekenis de buitenstaander veelal zal ontgaan. Inderdaad, gedichten die
met name voor de insiders genietbaar zijn.
In
zijn bovengenoemd artikel verklaart Reijnders de identiteit van de Muzen
niet te kennen. Wel concludeert hij, op grond van het feit dat Kemp
vanaf omstreeks 1948 aan "Romanie" gewerkt heeft en dat hij
per 1 januari 1945 met pensioen ging en na die datum nauwelijks nog
reisde, dat Romanie geen ‘trein-Muze’ geweest zal zijn.
Romanie
is een gedicht van bijna 940 regels waaraan Kemp hard heeft gewerkt (er
zijn meerdere versies bewaard gebleven), en dat als zodanig nooit is
gepubliceerd. Het is nadien gesplitst in twee wel gepubliceerde
gedichten, namelijk Tzigane en Franse les in een korenveld. Deze beide
gedichten staan in de bundel Au pays du tendre Mosan (1961). Overigens
zij vermeld, dat in die bundel ook de Namiddag van een stille katholiek
en Elegie om het verlies van 10 kilo sex-appeal staan, twee gedichten
waarin de trein-Muzen prominent aanwezig zijn.
Waarom
bleven de Muzen anoniem? Reijnders wijst er op de inspiratrices van de
‘ondeugend-erotische verhaalverzinsels in versvorm’ niet graag in
ruimere kring hun identiteit onthuld zagen. De mensen mochten eens
denken dat zij onoorbare dingen deden in die trein. In een niet
gepubliceerd gedicht bezingt Kemp de Muze immers als volgt:
Muze
‘simple
comme bonjour’….
Wat
doe je toch de hele dag?
Ik
zwem
voor
hem
in
de zonneschijn
of
langs het zilvermaan-gordijn
en
lach
dan
zonder stem
en
zo bevredig ik hem!
(variant:
en dat bevredigt hem!)
Kemp
beschouwde de materie ook zodanig delicaat, dat hij zelfs voor zijn
beste vrienden, onder wie Reijnders, de identiteit van zijn Muzen geheim
hield. Toch wilde hij die geheimhouding niet voor altijd in stand
houden. Later, na zijn dood, mochten de Muzen met naam en toenaam bekend
worden. Ik citeer hier een brief die Kemp op 18 september 1955 aan de
Muze van de gedichten Tzigane en Franse les in een korenveld zond.
Hooggeachte
Mya Maas-Brennenraedts,
Misschien
is het volgende al niet aan Uw aandacht ontsnapt.
De
afdruk van ‘Tzigane’, die ik U aanbood, is eigenlijk een
certificaat, om het eens zo te noemen. Er staat nl. niet: "Voor
M.B. wegens het medeleven met Romanie", maar wel "Aan M.B.
enz. enz."
Als
ik er vroeger of later eens niet meer ben, kunt U met die afdruk van
"Tzigane" en dit briefje altijd aantonen, dat dit gedicht
inderdaad aan U is opgedragen.
Bij
leven kan ik dit niet zo tot uitdrukking brengen, en mijn complete
dichtwerken - als er zich ooit een of meerdere uitgevers ter wille van
de Nederlandse letteren aan verdienstelijk willen maken en willen
bijleggen - krijg ik zelf nooit te zien.
Na
zulke plechtige regels als voorgaande, eindig ik met de beste wensen
voor Uw gezondheid en alle succes voor Uw werk.
Met
vriendelijke groeten
Pierre
Kemp
Kemp
heeft over Romanie ( en de beide grote gedichte die daaruit zijn
voortgekomen) diverse keren met Mya Brennenraedts gecorrespondeerd. Hij
heeft haar zelfs gevraagd om de naam van de vrouwelijke hoofdpersoon te
kiezen. Mya voelde zich hierover ‘niet weinig gevleid’, maar zag
toch allerlei problemen: hoeveel lettergrepen moest de naam hebben,
enzovoorts. Toen Kemp de naam ‘Romanie’ voorstelde ging ze
onmiddellijk akkoord. In een brief van 11 augustus 1948 schrijft ze;
"De naam "Romanie" voor de heldin van het Havergedicht
lijkt me echt de geschiktste."
(tussen
haakjes: in eerste instantie was er sprake van een haverveld; in de
gepubliceerde versie is dat een korenveld)
Naar
mijn mening was Mya Maas-Brennenraedts een zeer belangrijke Muze voor
Kemp. Misschien was ze wel zijn belangrijkste Muze. Anders dan de
trein-Muzen, die hij dagelijks zag, heeft hij haar zelden in persoon
ontmoet; hun verhouding was vooral een epistolaire.
Zij
zond hem met haar brieven soms ook een stukje stof van een nieuwe japon,
of een foto. Twee van die foto’s zijn heel bepalend voor Romanie; ze
doorbraken de impasse waar Kemp toen ten aanzien van dat gedicht toen in
verkeerde. De ene foto toont Mya met een Italiaanse vriendin aan de rand
van een haverveld, op de andere foto zien we Mya die in het zwembad (en
in badpak) languit in het gras ligt, terwijl ze in een lesboek studeert
(een lesboek voor Franse correspondentie).
Er
is in het verzameld werk van Kemp nog een ‘Petite suite pour
Marguérite" te vinden (gepubliceerd in 1954). Deze ‘suite’
omvat 10 gedichten die alle zijn geschreven op basis van prozateksten
waarin Mya Brennenraedts herinneringen aan haar jeugd ophaalt. Kemp had
haar gevraagd om die geschreven herinneringen.
Het
zijn zeker niet zijn beste gedichten. Je ziet, als je de gedichten naast
de teksten van Mya legt, dat het poëtisch gehalte bedroevend laag is:
tamelijk rechttoe-rechtaaan is de jeugdherinnering van de een omgezet in
een gedicht van de ander.
Laat
ik tot slot Mya citeren uit een tekst die de titel van de suite
verklaart. Mya (Maria) was in haar jonge jaren erg ongelukkig over haar
naam. Ze wilde een meer bijzondere naam. Toen ze op de lagere school
kwam, sloeg ze haar slag.
"Nadat
wij onze manteltjes netjes in de gang aan een haakje hadden gehangen,
kregen wij onze plaatsen aangewezen. De mijne natuurlijk weer vooraan,
de eerste bank! Dat heb je ervan, als je klein bent voor je leeftijd. En
toen kwam het. Eén voor één moesten we hardop onze naam noemen, die
door de nieuwe juffrouw werd genoteerd. Het hart klopte me in de keel,
het bloed steeg me naar het hoofd, maar het was nú of nooit! "Margaretha",
zei ik. Ik stierf haast van schrik toen achter mij fluisterstemmen
klonken. "Niet waar, zo heet je niet. Juffrouw, zo heet ze
niet." Een por in mijn rug zette kracht bij aan deze rectificatie.
Ik had buiten de meisjes gerekend die met mij de kleuterschool hadden
verlaten, om naar ‘de grote school’ te gaan. Gelukkig waren ze nog
een beetje timide. En omdat de juffrouw op hun gefluister niet inging,
durfden ze het niet hardop te verkondigen! De beurten gingen gewoon
door, en ik zat, als Margaretha geboekstaafd, op de eerste bank."
Een
tijdlang ging ze aldus onder twee verschillende roepnamen door het
leven: op school was het Margaretha en thuis Maria. Maar het bedrog kwam
uit toen de moeder eens verlof vroeg voor haar dochter. Ten overstaan
van de ginnegappende klas werd ze toen officieel ‘herdoopt’.
Het
verhaal heeft nog een staartje, want in de vijfde klas werd ze door de
zuster van die klas Grèta genoemd. Prompt gingen er vingers omhoog: zo
heet ze niet! "Ach", zei de zuster, "de juffrouw van de
eerste klas noemde haar altijd zo, en dan doe ik het ook maar",
zeer tot ongenoegen van de latere Muze.
Een
aardig gegeven, zou ik denken, voor een speels Kemp-gedicht, maar zie
wat een slap versje hij er van maakte.
Liever
Marguérite
Zovele
bloempjes naar Maria heten.
Ik
kan niet wandelen of staan,
overal
kijken niet te tellen ongeweten
Maria-variëteiten
me aan.
Ik
ben een tuinbloem. Wilt dit niet vergeten!
Breed
is mijn witte krans, mijn hart goud-geel.
‘k
Wil als de grootste margerieten heten,
dit
is mijn recht, dus zij ’t mijn deel.
Graag
zal ik met de madeliefjes spelen,
’t
zijn kindertjes van mij. Maar vergeet niet,
wilt
gij mijn vriendschap blijven delen,
mijn
naam is voortaan: Marguérite!