|
door NORBERT DE VRIES Elke week een nieuwe beschouwing over een woord
20080918 Lommer Onlangs las ik iets over het ‘lommerrijk Apeldoorn’. Ja, we moeten het nodig eens over het woord ‘lommer’ hebben. Lommer is het vernederlandst l’ombre (de schaduw), dus inclusief het lidwoord! ‘Het lommer’ is dus, op de keper beschouwd, qua lidwoord, een beetje dubbelop. Lommer is schaduw, maar wat voor soort schaduw? De schaduw van bomen, of die van de wolken bijvoorbeeld? Het Griekse ‘ombros’ betekent: regenvlaag, stortregen; het Latijnse ‘umbra’ gaat weliswaar terug op dat Griekse wolkenfloers, maar de hoofdbetekenissen zijn toch: schaduw, schim, bescherming. Niet de neerslag dus, maar de duisternis. In ‘sombre’(Frans) en ‘somber’ zien we dat Latijnse umbra eveneens terug: sub-umbrare.
Opvallend is, dat lommer zózeer gekoppeld is aan bomen, dat het, naast de betekenis van ‘schaduw’, ook die van de oorzaak van die schaduw, nl. het gebladerte, heeft gekregen. Zo moet ‘lommerrijk Apeldoorn’ niet gelezen worden als een aanduiding van het feit, dat het in die stad zo donker is, maar van het feit, dat er zo veel bomen staan, ofwel dat het er zo ‘groen’ is. De wind ruischt er door het dichte lommer. Ach, daar schieten me de gevoelige woorden van Querulijn Xaverius markies de Canteclaer van Barneveldt te binnen, woorden uit een gloedvol herfstpoëem:
Een koele wind woelt door de blaren En rukt ze hijgend van de twijg. Ademloos sta ik ernaar te staren. Als ik maar geen bronchitis krijg.
Joelend stroopt de storm het lommer. Ach, ziet de blaad’ren wilde vlucht Dwar’lend door een zwerk vol kommer, Terwijl ik staar en piepend zucht.
Lommer en twijg en zwerk, dan mag ‘struweel’ niet achterblijven! Struweel is een mooi woord voor struikgewas. En ‘bosschage’.
|
|