CUBRA

INHOUD WOORD

HOME

AUTEURS

KUNST

door NORBERT DE VRIES

Elke week een nieuwe beschouwing over een woord

 


 

20080925

Bosschage en schrookzak

Wonderlijk hoe dit woord zich heeft weten te handhaven: bosschage. Dat ziet er, in onze moderne ogen, toch niet uit met die ‘ssch’ in het midden? Het is bovendien een woord dat dankzij de uitgang ‘age’ uitermate geschikt is om geaffecteerd uitgesproken te worden.

Enfin, de betekenis graag. Het woordenboek geeft: bosje, groep geboomte. Het woord komt, anders dan het woordenboek ons suggereert, niet uit het Frans, maar gaat terug naar het middeleeuws Latijn: boscagium.

Let op: er is ook het woord ‘bossage’. Dat is wel een uit het Frans overgenomen woord, en het is van bouwkundige aard: bewerking van muurvlakken in reliëf.

Maar terug naar het geboomte.

 

Van klein naar groot gaat het van bosschage, via bosch naar woud. (Groote bosschen, die, toen zij den naam kregen, nog meer of minder in den natuurstaat verkeerden, noemt men wouden. Het Teutoburger woud; het Zwarte woud.)

Het in onbruik geraakte woord ‘hout’ voor bos vinden we nog terug in bijvoorbeeld de namen Alkmaarderhout (waar tot voor kort voetbalsupporters en onaangename mensen, ‘hooligans’ geheten, huishielden) en Haarlemmerhout (waar in vroeger jaren nurkse neven uit Amsterdam zich wel eens kwamen verpozen: “Wat een weergase gekke hoed heb jij op.”).

 

In ons landje zijn er geen oerbossen, noch wouden. We hebben enkel wat bosgebieden, hoewel, een bosje is hier al gauw een bos.

“En dan: wat is natuur nog in dit land?

 Een stukje bos, ter grootte van een krant,

 Een heuvel met wat villaatjes ertegen.”

Hout (bos) is ten onzent vooral kreupelhout: gewas van dooreen gegroeide takken, en het etymologisch woordenboek meldt verheugd, dat in die wirwar van takken de oorspronkelijke betekenis van ‘kreupel’, namelijk ‘kruipend’, is vastgehouden. Goed gedaan, kreupelhout!

Het woordenboek geeft ook het woord ‘kreupelbos’: bos van laagstammig, door elkaar gegroeid geboomte.

Struikgewas is veel minder ‘houtig’. Struiken zijn buigzaam. Heel juist dus, dat het in het lied heet: wat ruist er door het struikgewas? Eveneens juist, dat de dichtende markies die ik vorige week citeerde, in de befaamde beginregels van De klop van Zwadderneel schrijft:

 

Er knirpt een knerp door ’t kreupelhout.

De regen fezelt, de wind knoert koud

En over de heuv’len, door het nat struweel,

Naart sloom, de Zwarte Zwadderneel.

 

Tot slot het vergeten woord ‘schrookzak’.

In ‘Drie stadiën op den wordingsweg van Batavia’ lezen we hoe “schuurden de baren der zee den groenen, welig genoeg met struweel begroeiden en hier en daar door tamarinden en palmen bewassen eilandzoom aan het stand.” Daarbij de noot, dat de Javanen dat ‘boomachtig struikgewas’ djakkas noemen, terwijl de Hollanders daarvoor de term ‘schrookzak’ gebruikten.

Mooi woord: schrookzak. Misschien weer bruikbaar als scheldwoord?