|
door NORBERT DE VRIES Elke week een nieuwe beschouwing over een woord
20081016 Harba lori fa Sommige woorden bestaan enkel uit klanken; het zijn woorden zonder betekenis, althans we weten niet wat ze beduiden. Neem bijvoorbeeld (het is een heel oud voorbeeld bovendien) het lied dat werd geschreven door hertog Jan van Brabant. (Hertog Jan de eerste leefde van 1254 tot 1294; op zijn naam staan diverse liedteksten, maar bewijs maar eens dat hij ze echt zelf geschreven heeft.)
Eens meienmorgens vroe Was ic opgestaen; In een scoen boemgaerdekijn Soudic spelen gaen. Daer vant ic drie joncfrouwen staen; Dene sanc vore, dander sanc na: Harba lori fa, harba harba lori fa, harba lori fa.
(wie de twee volgende coupletten wil lezen, hij sla Komrij’s bundel ‘De Nederlandse poëzie van de 12de tot en met de 16de eeuw in 1000 en enige bladzijden’ open op pagina 72)
Dat heeft Jan geweten! Het ‘harba lorifa’ werd zijn handelsmerk. In 1947 schreef Harrie Beex het welbekende lied (melodie van Floris van der Putt) over onze hertog: Toen de hertog Jan kwam varen. ‘Harba lorifa’ zong de hertog. Het was zelfs het Brabants volkslied geworden, als het, amaai!, aan de huidige CdK gelegen had.
Wat betekenen die woorden: harba lori fa? Deskundigen vermoeden dat het is afgeleid van ‘herba flors fa’, l’herbe fait des fleurs’, ‘het kruid staat in bloei’. Maar niemand die het zeker weet. En waarom zingen de jonkvrouwen dit refrein? Moeten we het zoeken in de richting van dat meer recente lied over de genoegens van/in het gras dat twee kontjes hoog is? Wie het weet, mag het zeggen.
Ik sluit af met vermelding van het feit dat Jan Kuiper in zijn dichtbundel Tomben een grafschrift wijdt aan Hendrik van Veldeke en Jan van Brabant samen. De beginregels luiden:
“Laat staan, laat staan, harba lori fa, harba Harba lori fa, harba lori fa De ene zong voor en de andere zong na: Laat staan, harba lori fa, barba harba”. |
|