CUBRA

INHOUD WOORD

HOME

AUTEURS

KUNST

door NORBERT DE VRIES

Elke week een nieuwe beschouwing over een woord

 


 

20081023

De generaal spreekt

Militairen zijn - het spijt me dat te moeten vaststellen - zelden begenadigde schrijvers. Hun taal is, als ze al spreken, afgemeten en kort: ‘mars’, ‘vuur’, en zo meer. Geen omstandige, wijdlopige teksten, maar meteen ter zake.

In 2007 ging ik, als goed Europeaan, naar de Hoofdwacht op het Vrijthof om het daar opgebaarde Verdrag van Maastricht (1992) te zien. Er zijn gekkere dingen, hoor. Ooit ging iemand naar Bommel om de brug te zien. Ik bedoel maar.

Ik ging naar de Hoofdwacht om het Verdrag te zien. Je kon er desgewenst een register tekenen ook.

Welnu, dat verdrag bleek een dik boek met heel veel handtekeningen te zijn. Boeie! Maar ik las er ook iets spannends. Geen verdrag, maar een openbare bekendmaking. In een lijstje, aan de muur. ‘Proclamatie aan de Inwooners van Maastricht’ van de in Maastricht nu al bijkans twee eeuwen gehate generaal Dibbets. Hij heeft er veel toe bijgedragen dat Maastricht in de woelige dagen van de afscheiding van België een Nederlandse stad bleef (tot verdriet van menig Maastrichtenaar). Het is een echt militaire tekst: let op interpunctie en taalfouten! Ik ben er nagenoeg zeker van dat de tekst zó uit Dibbets’ mond werd opgetekend door een ijverige secretaris (met een komma op elk rustpunt):

 

“Toen meineed en verraad, het grootste gedeelte der bezetting uitmaakte, werden er geene middelen binnen deze Stad gespaard, om den opstand te verwekken, en mij, met alle aan eed en pligt, getrouwe Wapenbroeders te doen beven; het is deze lafhartigen, zoo als hun eigen partij, hen thans noemt, niet gelukt, mij het hoofd te bieden.

Vier maanden, door mij het Opperbevel en het opperste gezag, zijnde uitgeoefend, laat ik het aan de beoordeeling van elk regtschapen Maastrichtenaar over, of hun algemeen belang niet met de veiligheid der Vesting is overeengebragt.

Thans dat ik mij aan het hoofd bevind van 6000 brave, vreedzame soldaten en 300 vuurmonden, ontmaskeren zich weder eenige kwaadwilligen, om, zoo mogelijk, het ongeluk van den weldenkenden burger, en den ondergang der Stad, te berokkenen, zij kenschetsen zich, door het niet betuigen der achting, aan het brave garnizoen, en van den eerbied, die zij aan mij verschuldigd zijn, en welke ik van dit oogenblik eisch.

De Hoofden dezer woelziekigen zijn niet alleen bij mij, maar aan de gansche bezetting bekend. Wee hem, die in de welligt reeds in het duister gesmeede aanslagen, blijft volharden, het straf zwaard der wet zweeft boven zijn hoofd, en mijn onwrikbaar besluit, is lang genomen, om aan het behoud dezer Vesting, alles opteofferen.

 

Hoofdkwartier Maastricht, den 16 januarij 1831

De Generaal Majoor, Opperbevelhebber der Vesting Dibbets”