CUBRA

INHOUD WOORD

HOME

AUTEURS

KUNST

door NORBERT DE VRIES

Elke week een nieuwe beschouwing over een woord

 


 

20090226

Quekenoot en zeehond

 

Quekenoot. Heeft u ooit van dat woord gehoord?

Ik vermoed van niet.

Zo’n 150 jaar geleden evenwel botsten boven dit inmiddels verdwenen woord zeer geleerde hoofden krachtig  tegeneen en werd er in de Taalgids driftig geredetwist over betekenis en etymologie.

De deskundigen konden het maar niet eens worden: was quekenoot quec-genoot (medebeest), of was het ‘verstandelooze beuzelaar’ (queckenhoofd), of was het de aanduiding van een kwakende ganzenkudde?

Prachtige discussies leverde dat allemaal op.

Ik kan bijvoorbeeld zeer genieten van een artikeltje van de geleerde heer Kern uit Maastricht die op superieure wijze alle dwalende taalkundigen de oren wast (De Taalgids, 1860) met messcherpe zinnetjes als : “…doch dat is eene verklaring, die erger is dan de bekentenis van onwetendheid.”

Kern had het -zo is later door iedereen erkend- bij het rechte eind. Quekenoot of queckenoot  kan worden ontleed in quecke (levend; denk ook aan het woordje ‘kwiek’ of aan ‘kwikzilver’ als levend zilver) en noot (vee, m.n. hoornvee, rundvee, jukvee). Levende have dus.

 

Bijaldien het iemand eenigszins mocht bevreemden dat ik belang stel in buitenissige woorden en hun betekenis, zeg ik: inderdaad, ik geniet er van. (genieten heeft ook weer alles te maken met noot, ofwel bezit)

Maar niet alleen vreemde woorden zijn interessant, ook heel gewone. Wat dunkt u van ‘zeehond’? Kan het gewoner?

In het boek Etymologica & Lexicographica zijn diverse artikelen van Félicien de Tollenaere verzameld die onder meer handelen over de etymologie van woorden als ‘pril’ en ‘verprillen’, ‘anjelier’, ‘speculaas’, en ‘zeehond’.

In “Van zee-, zeel- en zaalhonden” betoogt De Tollenaere dat in het oudste Nederlands het woord voor zeehond ‘sele’ of ‘sâle’ was. Het woord ‘sęhont’ is pas later ontstaan (hoewel niet duidelijk is of het een autonome vorming is, dan wel is ontstaan naar het model van het Latijnse canis marinus).

Wat is het belang van het vaststellen van de oudste vorm van een woord? Welnu, dat is belangrijk voor de etymologie. Waar komt het woord vandaan en waarom luidt het aldus?

Voor het Middelnederlandse sele, seel en de verwanten in de andere Germaanse talen komen we uit bij het Oudgriekse werkwoord voor ‘slepen, trekken’. De slepende gang van het dier is dus kennelijk bepalend geweest voor de naamgeving.

Wie het woord ‘zeehond’ wil verklaren, zoekt het al gauw in de vergelijking met de hond: “si bassen’ en ‘vissche jaghen in der ze als jachhonde min no mee beesten jaghen in dat wout’ (Jacob van Maerlant).