CUBRA

INHOUD WOORD

HOME

AUTEURS

KUNST

door NORBERT DE VRIES

Elke week een nieuwe beschouwing over een woord

 


 

20090305

Gemet

 

‘Veek’ (ook wel ‘deek’) is aanspoeling van riet, biezen, stro, hout e.d. tegen een dijk.

‘Schalk’ is een hijstoestel.

‘Krag(ge)’ is een drijvend eilandje in stilstaand zoet water.

‘Flap’ is de aanduiding voor waterplanten.

 

Zomaar vier woorden uit het boekje ‘Woordgebruik bij waterschappen’ (C. Euser, 1985). Nederland is een polderland, en die polderjongens hadden hun woorden en hun werktuigen. Zoals de smakzeis: een zeis met een lange steel voor het afsnijden van bodemvegetatie in een watergang. Of de sleg (een grote houten hamer).

Sommige woorden ken je wel, maar in een andere betekenis. ‘Insteek’ bijvoorbeeld, als ‘de begrenzing van een sloot met het aanliggende land, i.c. de snijlijn van het talud met het maaiveld’.

Andere woorden worden kennelijk alleen in de polder gebezigd: knijperen (zand ophalen), repak (gebroken bouwpuin) of aveling (strook land ter zijde van een dijk).

 

Mooie woorden, die je ook veel leren over de achtergrond van plaatsnamen met daarin aanduidingen als zwaag, broek, drecht en sas.

Het mooist echter vind ik de oppervlakte- en lengtematen. Zoals de naam van het eilandje Tien Gemeten. Een gemet is een halve morgen.

 

Bunder, roede, morgen.

Het boekje geeft bij ‘morgen’: oude landmaat, waarvan de grootte in verschillende streken zeer uiteenloopt. De Rijnlandse morgen is bijv. 8516 vierkante meter.

Het hond is het zesde deel van een morgen, oftewel 100 roeden. Het viertel is een vierde deel van een hoeve. Een hoeve staat gelijk aan 16 morgen.

En dat gaat zo maar door! Een onbekende wereld opent zich.

Tien Gemeten zou inmiddels overigens Drieduizend Gemeten moeten heten, naar het schijnt.