CUBRA

INHOUD WOORD

HOME

AUTEURS

KUNST

door NORBERT DE VRIES

Elke week een nieuwe beschouwing over een woord

 


 

20091008

 

Hufter

 

Van de week sloeg ik het dagblad open: op het linker blad een artikel over het nieuwe boek van Femke Halsema, dat is getiteld ‘Geluk! Voorbij de hyperconsumptie, haast en hufterigheid’, en op het rechter blad een bericht over de ‘verhuftering’ van het carnaval. Hufters zijn er altijd al geweest (al stamt de oudste vindplaats van het woord pas uit 1871), maar het lijkt wel of het fenomeen nu epidemische vormen heeft aangenomen. Het miegelt van de hufters tegenwoordig. En omdat hufters graag alles kapot maken, worden openbare voorzieningen ‘hufterproof’ uitgevoerd, zodat ze bestand zijn tegen het geweld waarmee hufters uitdrukking plegen te geven aan hun raison d’être. 

 

De hufter begon zijn leven, etymologisch gezien, heel onschuldig, namelijk als koukleum. Geografisch kunnen we het woord ook preciseren, namelijk Noord-Holland, meer bepaald de Zaanstreek. Daar bestond het woord ‘hufteren’ als variant op ‘huiveren’. Rillend van de kou stond de Zaankanter daar, de hufter. Maar je kunt om meerdere redenen rillen, bijvoorbeeld omdat je een bangerik bent. En zo zie je de betekenis van ‘hufter’ langzaam verschuiven van koukleum naar bangerik, naar sufferd, naar botterik, om (het is inmiddels 1931) uit te komen bij de omschrijving: “een hufter is een griezelig en verachtelijk mensch”. Via het Bargoens en de soldatentaal heeft het woord dan inmiddels ingang gevonden in het ABN.

 

Wat moeten we met al die schoften, al die verachtelijke menschen? Ik zou willen voorstellen om ze allemaal terug te sturen naar de Zaanstreek! Laten ze, in kennelijke en hufterige staat, daarginds elkaar maar verrot schelden, onderling op de vuist gaan, de bushokjes vernielen, de muren bekladden, de auto’s bekrassen, en op nog duizend andere, hoogst schadelijke en schandelijke manieren de samenleving tot last zijn.