CUBRA

INHOUD WOORD

HOME

AUTEURS

 

 

 

 

 

door NORBERT DE VRIES

Elke week een nieuwe beschouwing over een woord

 


 

20160509

Onnozel

 

Een quilt-vriendin van mijn eegade heeft een braaf hondje dat de naam ‘Nozel’ draagt; de VARA wil zich graag profileren als een maatschappelijk geëngageerde omroep en roept ons op om verschillig te zijn (‘als niets je meer raakt, mis je alles’).

Inderdaad, sommige woorden kennen we vooral of uitsluitend in hun ‘on’gedaante. Een ‘on’ dat meestal moeilijk losmakelijk is. Onbesuisd, dat kennen we, maar is er ook besuisd? Het   Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) ontkent het en meldt: ‘een woord dat enkele malen voorkomt in gevallen waarin men onbesuisd zou verwachten’. Benullig, vervaard, ooglijk, ook daar levert het ontbreken van het ‘on’ ons een vreemd ongemak. En soms raak je danig in verwarring: is het weer nu guur of toch onguur?

Laat me geruststellend mogen verklaren: onguur en guur kunnen beide uitdrukken dat de weersgesteldheid onaangenaam is. Maar een guur sujet? Nee, een sujet kan alleen onguur zijn. Beide woorden, guur en onguur, hebben elk dus hun eigen ‘gebruikscontext’ gekregen. De woorden zijn voortgekomen uit het Middelnederlandse gehuere dat ‘lieflijk’ betekent. On-guur betekent dus ‘niet-lieflijk’, oftewel ‘ruw’, ‘schrikwekkend’. Guur is – aldus het WNT - waarschijnlijk ‘bij valsche gevolgtrekking’ van onguur afgeleid. Mogelijk ging men in onguur het tweede lid (guur) negatief opvatten; ‘on’ leek daardoor overbodig. Bovendien kreeg het ‘on’ weinig nadruk in de uitspraak, waardoor het gemakkelijk kon wegslijten. Guur en onguur kregen daardoor ongeveer dezelfde betekenis.

Terug naar Nozel, dat aardig hondje. Onnozel betekent: onschuldig, ‘nog geen besef van goed en kwaad hebbende’ (zoals in de feestdag van ‘Onnozele kinderen’, de herinneringsdag van de kindermoord te Bethlehem). De betekenis is geleidelijk verschoven naar: zonder kennis van de wereld, dus makkelijk te bedriegen: naïef, dom, onbeduidend. De etymologische woordenboeken zijn het erover eens, dat er tegenover het onnozel een nozel heeft gestaan, in de betekenis van schadelijk. Van Wijk: “Het oppositum nosel “schadelijk” komt mnl. ook voor. Sluit zich aan bij mnl. nosen “schaden, hinderen, deren, smarten”, mhd. nôsen “schaden, deren, ergeren”, mnd. nosen “schaden, hinderen”, onfr. noson “impedire”.”

Moet Nozel nu bedroefd zijn om haar naam? Geenszins! Tegen de buurthondjes kan zij met trots verklaren, dat haar naam, geheel in de lijn van het moderne taalgebruik,  uitdrukt, dat zij het tegendeel van dom is. Een liever, slimmer hondje dan Nozel vind je niet gauw.