|
door NORBERT DE VRIES Elke week een nieuwe beschouwing over een bijzonder woord
25-06-2016 Tift
Het allereerste Tilburgse woord dat ik leerde was ‘tift’. Deze mededeling geeft de insider te denken; ik zie uw fronsende blik. Laat ik daarom de situatie schetsen waarin ik met dit woord kennis maakte. In 1968 ving ik mijn studiën te Tilburg aan en op een van mijn eerste verkenningstochten door de stad kwam ik, op een gevorderd uur, in een piepkleine cafetaria terecht. Ik verzocht om ‘een frietje mèt’. De frietbakker zou ik pas later leren kennen als Jan ‘Kanonbal’ Pijnenburg, de vermaarde wielrenner die vóór de oorlog als baanrenner talrijke wedstrijden had gewonnen. In de krappe wachtruimte werd ik op dit late uur omringd door enkele ongure types. Tilburgse penoze, zo schatte ik in. De zware jongens namen mij van terzijde met een smalend glimlachje op. Ja, ik zou eraan moeten geloven, als mikpunt van hun spot. “Een frietje mee tift”, lachten ze. Witte wa dè is? En mij werd duidelijk gemaakt, dat ‘tift’ het Tilburgs voor ‘sperma’ is. Ik ben het woord uitsluitend in Tilburg tegengekomen. Ja, en bij de geheimtalige Moormann die tift uit de bargoense diepten laat opduiken als ‘drank, thee’. Het Woordenboek van de Tilburgse Taal leert ons, dat de eerste betekenis van tift ‘speeksel’ is. Verwant met tuf en tuffen (spugen), al hoor ik Tilburgers veel vaker ‘spierse’ zeggen (iemand op z’n vesje spierse). Toch een intrigerend woordje, dat tift. |
|