CUBRA

INHOUD WOORD

HOME

AUTEURS

 

 

 

 

 

door NORBERT DE VRIES

Elke week een nieuwe beschouwing over een bijzonder woord

 


 

02-07-2016

Appelflauwte

 

Je kunt een appelflauwte krijgen, of in katzwijm vallen. Als u het mij vraagt, doen vrouwen het eerste, en (mijns bedunkens enigszins verwijfde) mannen het tweede. Zwijm is ‘de toestand van onmacht of plotselinge lichamelijke verzwakking; flauwte; bezwijming; ook: bewusteloosheid.’ Maar in combinatie met die appel en die kat wordt het allemaal een beetje theatraal. Beide vormen van flauwte dragen als het ware een element van geveinsdheid in zich. Compleet het bewustzijn verliezen is ernstig, evenals van je eigen gaan, van je stokje vallen, buiten kennis raken. Daar haal je een arts bij. Maar een appelflauwte is iets voor dames die als gevolg van bijvoorbeeld een heftige gemoedsbeweging eventjes bleek wegtrekken en hun evenwicht dreigen te verliezen. Een galante, behulpzame heer zal haastig een stoel bijschuiven waarop de verzwakte, wankele dame plaats kan nemen en hij zal vervolgens roepen om een glas water. Ook de term ‘vlugzout’ kan in zulke situaties vernomen worden. En laten we het Eau de Cologne niet vergeten, dat, gesprenkeld op een zakdoek, hier opwekkende diensten kan verlenen. Kortom, de appelflauwte lijkt me iets voor dames uit de hogere standen. We moeten het verschijnsel denkelijk in de negentiende eeuw situeren.

 

Ha, eerste fout: de appelflauwte komt al in de zeventiende eeuw voor! In ‘Het masker van de wereldt afgetrocken’ (1646) van Adriaen Poirters vinden we: “Niet dat ick … met doots-hoofden wil aen-comen; dat zijn dinghen om die bevreesde ende teere wereltsche Ioffertjens in een appel-floute te doen vallen”.

Dan de vraag: waarom die appel?

Daar worden drie verklaringen voor gegeven.

Ten eerste is daar de gedachte dat tere, nerveuze types wel eens bezwijmen ‘wanneer de lucht in een vertrek door appelen of andere vruchten, ten gevolge van het zich daaruit vormende koolzuur, bedorven is’. Met genoegen (vanwege de mooie taal) citeer ik hier Eliza Laurillard die in zijn boek ‘Schotse ruiten’ (1887) een beschouwing heeft opgenomen over het verschijnsel ‘woordvervorming’ en daarbij ingaat op het woord ‘appelflauwte’. Hij schrijft:

“Zoo maakte men appelflauwte van - ja, waarvan? Professor Van Hall verklaart het woord uit de omstandigheid, dat zenuwzwakke personen wel eens bezwijmen, als de lucht in 't vertrek sterk doortrokken is van den geur van appelen of andere vruchten. - Tusschen twee haakjes, men zegt, dat Schiller dien geur zeer aangenaam vond en meestal eenige overrijpe appelen naast of nabij zich had, om van die lucht te genieten.”

Ten tweede is er de gedachte, dat de appelflauwte zo weinig te beduiden heeft, dat het eten van een appel al voldoende is om te herstellen. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal heet het: “Misschien echter is de bedoeling alleen, dat de onpasselijkheid weinig te beduiden heeft en zich met het eten van een zuren appel laat genezen. Verg. DODON. 1328 b [ed. 1608]: ”Alle appelen zijn goet den genen die haest in onmacht vallen oft flaeuw van herten zijn.” Die Dondonaeus is de vermaarde geneesheer en botanicus Rembert Dodoens (1517-1585).

Ten derde wordt ter verklaring van het woord gewezen op het fenomeen van de woordvervorming. Laurillard weer citerend: “Van Lennep geeft eene verklaring, minder eenvoudig, maar vermakelijker, zeker, dan die van Van Hall, en 't is juist die door Van Lennep gegevene verklaring, waardoor het woord appelflauwte in betrekking treedt met de woorden, die wij heden behandelen. Wij hooren hem dit zeggen: ‘Beroerte heet in 't Latijn apoplexia of apoplexis, en dewijl onze geneesheeren en apteekers voorheen er machtig veel van hielden, met Latijnsche woorden te schermen, zeiden ze niet van iemand, dat hij een beroerte, maar dat hij een apoplexie gekregen had. Onkundigen, dit niet verstaande, maakten daarvan natuurlijk appelplexie. Somtijds nu gebeurde het, dat, hetgeen men voor een beroerte gehouden had, niet meer bleek te zijn, dan een flauwte, en dan was op de vraag, of de lijder een appelplexie had gehad, het antwoord, heel natuurlijk: “neen, 't was geen appelplexie, 't was maar een appelflauwte.” Vandaar is 't woord appelflauwte in zwang gekomen, bij wijze van scherts, voor een flauwte, die niet veel te beduiden heeft.’ Ziedaar Van Lennep's verklaring. Misschien vindt ge haar wel wat vreemd, maar toch zou ze wel waar kunnen zijn, want vooral in verband met krankten en kwalen spoken de zonderlingste voorstellingen door het brein des volks, zoodat men op dat gebied de vreemdste vormen en uitingen verwachten kan.”

De laatstgenoemde verklaring wordt door de meeste etymologen als ‘niet waarschijnlijk’ gekwalificeerd. Echter, J. Vercoullie geeft toch nog in zijn Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal (1925): appelflauwte v., is eene volksetymologische vervorming van apoplexie; vergel. in Eng. volkstaal appleplexie. Ik ben voor u nog op zoek gegaan naar dat Engelse appleplexy (want zó zou het geschreven moet worden) en kwam uit bij het merk Apple. In de Urban Dictionary vond ik: frustration felt when figuring-out how to work an iPhone, iPad, iPod.... met als voorbeeldzin: While unwrapping my iPhone, I boldly threw away the instructions - but after a half-hour of Appleplexy, I was rummaging through the trash.