
Het aards paradijs op een gevelsteen in Heusden. Spraken
Adam en Eva een vroege versie van het Nederlands en leefden
zij in de Zuidelijke Nederlanden? Foto: Maria
Dekeling-Rieter
Een van de bekendste Brabantse geleerden wordt door velen
gezien als een waanwijze. Het gaat om de geneesheer en
taalkundige Johannes Goropius Becanus (1519-1573) uit Gorp
bij het huidige Hilvarenbeek. Becanus heette eigenlijk Jan
van Gorp van der Beke. Het jezelf betitelen met Latijnse
namen was in de tijd waarin hij leefde gebruikelijk onder
humanisten. Goropius verwijst naar Gorp en Becanus naar
(Hilvaren)beek.
Becanus was een onder meer aan de plaatselijke Latijnse
school opgeleide taalkundige die met de theorie kwam dat
Adam en Eva in het aards paradijs een voorloper van het
Nederlands spraken, wat door Becanus wordt gelijkgesteld aan
het Cimbrisch. Hij kwam tot deze verrassende visie op basis
van etymologieën. Zo zou de naam Adam verwijzen naar
haat-dam, omdat Adam weerstand poogde te bieden aan de haat
van de slang. Dergelijke denkbeelden zijn door de filosoof
Leibniz geschaard onder de noemer ‘goropiseren’ wat bij
Leibniz volgens de taalkundige Jos Swanenberg (die zelf meer
genuanceerd denkt over Becanus’ verdiensten) stond voor
‘lachwekkende verzinsels.’
Aldus leeft het gehucht Gorp voort in de internationale
wetenschappelijke terminologie. Dergelijk goropisme werd tot
in de twintigste eeuw toegepast door amateuronderzoekers. Zo
verwees de naam Delft volgens de amateur-archeoloog Iman
Wilkens naar het orakel van Delphi en het Zeeuwse
Serooskerke was etymologisch verwant aan de hellehond
Cerberos, die ook nog eens in het wapenschild van deze
plaats staat.
Het is echter misschien een versimpeling om Becanus met een
fantast als Wilkens gelijk te stellen. Becanus moet in het
licht van zijn tijd, de zestiende eeuw, gezien worden.
Wilkens leefde in de twintigste en had beter kunnen weten,
op basis van in de loop der eeuwen verworven kennis. Becanus
stond aan de oorsprong van zijn wetenschapsgebied, een
oorsprong die misschien niet paradijselijk was, maar aan
Goropius Becanus’ naam is misschien te gemakkelijk de
connotatie ‘lachwekkend’ gekoppeld.
Eva” komt voort uit
“eu-vat, eeuwvat, vat der eeuwigheid”, een vat van
alle eeuwen.
Zijn etymologische theorieën werden als absurd gezien en
werden door de filosoof Leibniz vormen van ‘goropiseren’
genoemd. Het is aldus dat het gehucht Gorp voortleeft in de
wetenschappelijke theorievorming. Het gaat bij deze
pejoratieve benaming volgens taalkundige Jos Swanenberg om
het benoemen van lachwekkende verzinsels. Swanenberg
bespreekt onder meer de monogenese, de theorie dat alle
talen voortkomen uit een oertaal, een idee dat men in de
wetenschap verlaten heeft.
Volgens Bob Duyvestein die zich in Becanus verdiepte, is er
bij deze laatste sprake van etymologisch chauvinisme. Hij
geeft de volgende typering van het belang van Becanus: ‘In
1569 was bij de beroemde Antwerpse drukker Christoffel
Plantijn, wiens vriend en geldschieter hij was, zijn meer
dan 1000 folio's tellend levenswerk Origines
Antwerpianae verschenen, dat getuigt van een
grote eruditie en belezenheid. Het staat echter ook bol van
nationaal-chauvinistische cultuuropvattingen. Zo verdedigt
hij hierin onder meer de stelling dat het Nederlands de
oudste taal van de wereld is - nog ouder dan het Grieks of
Hebreeuws - en tevens dat Adam en Eva in het Antwerpse
hebben gewoond, waar zij Nederlands hebben gesproken. In
onze streken zou zich dus het Aards Paradijs hebben
bevonden.’
In wat volgt ga ik in op de nostalgische geladenheid van
deze theorie. Is Becanus een vroeg voorbeeld van nostalgisch
nationalisme? En is de representatie van zijn denkbeelden in
later tijden nostalgisch of eerder gericht op het komische
effect?
Nostalgie
Het begrip nostalgie werd pas een eeuw nadat Becanus leefde
gemunt door de Zwitserse arts Johannes Hofer, die het
heimwee van Zwitsers in den vreemde thematiseerde. In Hofers
versie ging het dus om geografische nostalgie.
Later kreeg het begrip ook andere betekenissen. Iedere tijd
heeft sindsdien zijn eigen versies van nostalgie, die
bestaan naast oudere varianten van het verschijnsel. Zo
wordt het fenomeen steeds veelvormiger. Hedendaagse
varianten zijn bijvoorbeeld ‘retro’ of ‘vintage.’ Dergelijke
varianten verschillen sterk van nationalistisch of
regionalistisch getoonzette nostalgie, waarin de Heimat (uit
het verleden) wordt geïdealiseerd.
Bij nostalgie gaat het, in een uitgebeende (en dus
versimpelende) definitie, om het idealiseren van het
verleden. Dit verleden wordt vaak niet exact benoemd in
jaartallen, het is minder te doen om de feiten dan om een
positief gevoel dat het verleden oproept. Het verleden wordt
vertekend, waarbij men bewust of onbewust gebruik maakt van
methoden om te nostalgiseren, het scheppen van een
nostalgisch effect.
Becanus’ contact met de drukker Plantijn is hierbij ook van
belang. Volgens de socioloog Benedict Anderson kon het
nationalisme pas opkomen dankzij de boekdrukkunst, toen men
‘ingebeelde gemeenschappen’ (imagined communities)
vormde met medesprekers van de taal, mensen die men nooit
persoonlijk ontmoet had. Deze ingebeelde gemeenschappen
speelden een rol bij het ontstaan van de moderne varianten
van nationaal getinte nostalgie. Volgens Swanenberg heeft
Becanus een belangrijke bijdrage geleverd ‘aan de
emancipatie en acceptatie van de Nederlandse volkstaal.’ Bij
dit emanciperen ging Becanus, zoals we hebben gezien, ver
door het verleden van de volkstaal een groot historisch en
theologisch belang toe te kennen.

Portret va Becanus. Maker onbekend.
Collectie: Bibliothèque interuniversitaire de santé, Paris
Cité University
Gouden tijdperken en landen
Ook het toekennen van belang aan de zonen van de regio is
een vorm van nostalgiseren. De journalist Pierre van Beek
kwam ooit met de volgende passage over Becanus: ‘De
wetenschap dat vanuit dit stille Gorp over de rulle zandweg
naar Hilvarenbeek, een groot humanist naar de wereld trok,
is mede bepalend voor het beleven van deze streek.’
Hier koppelt Van Beek de beleving van het streekeigene aan
een historische figuur, in idealiserende bewoordingen. Hij
schept zo een nostalgisch effect.
Het paradijs vóór
de zondeval wordt geïdealiseerd in de christelijke
beeldvorming. Men verlangde naar het paradijs terug als een
vroegere staat van de mensheid. De semioticus en literator
Umberto Eco stelt dat dit terugverlangen naar een
geïdealiseerde voortijd bij veel culturen voorkomt Denk aan
de tuin der Hesperiden, de gouden era, de Elysese velden.
Het aardse paradijs is volgens Eco ‘een plaats waar iedereen
naar terugverlangt, die iedereen zou willen terugvinden,
doel van een oneindige zoektocht.’
Het actief koppelen van de Zuidelijke Nederlanden aan het
paradijs kan misschien inderdaad als een sterk staaltje
chauvinisme worden betiteld. Geleerden uit andere
taalgebieden poogden iets vergelijkbaars te doen met hun
geboortegrond en -taal.
Net als nostalgie stamt het begrip chauvinisme uit een
latere periode dan die waarin Becanus leefde, het begrip
verwijst naar het nationalisme van een soldaat van Napoleon,
genaamd Chauvin. Het hoeft echter niet per se zo te zijn dat
een verschijnsel niet bestond, als er nog geen naam voor
was. Wel is het zo dat wanneer er een term voor een
verschijnsel gemunt wordt, er een zelfversterkende dynamiek
kan ontstaan. Dit geldt, zo lijkt me, voor termen als
chauvinisme, patriottisme en nationalisme. Naties zijn
negentiende-eeuwse constructen, actief gevormd in
geschiedschrijvingen door destijds machtige Europese
historici (Michelet, Ranke). Wat ervoor bestond aan liefde
voor het streekeigene kan als prenationalisme worden
betiteld, net als dat men over prenostalgie kan spreken wat
betreft de nostalgie vóór
Hofer.
Het aards paradijs is voor velen een abstracte
notie, maar wordt door Becanus dus concreet op de
geografische kaart gezet, ergens nabij Antwerpen.
Paradijzen zijn vergelijkbaar met gouden landen uit de
antieke mythologie. Een gouden glans verlenen aan een gebied
of tijdperk is een vorm van nostalgiseren. Het koppelen van
een term als ‘arcadisch’ in de antieke tijd en vooral ook in
latere perioden aan een gebied is ook zo’n vorm van
nostalgiseren. En dat kan ook gezegd worden van de term
paradijselijk. In dat licht is de taalkunde een hulpmiddel
voor het voeden van regionale trots, zoals
geschiedschrijving als een retorisch hulpmiddel fungeerde
bij het scheppen van nationalisme.
Ed Schilders stelt op CuBra dat de locatie van
paradijs ooit verschoven is: ‘Een paradijs dat zich
bevond…ten oosten van Antwerpen, in de Kempen. Omdat de
Kempen zeker nog in Goropius’ tijd niet veel meer waren dan
heideland, is het niet zo vreemd dat de precieze ligging van
dat Paradijs in later eeuwen verschoven is naar een wat
groener deel van de Kempen, naar de omgeving van Goropius’
geboorteplaats, Hilvarenbeek en Gorp. Daar waar men
redelijkerwijs een paradijselijke appelboom kan
veronderstellen.’ Elders plaatste Schilders gekscherend de
bewuste boom op de Tilburgse Heuvel.
Han van Meegeren omschrijft, ook op CuBra, de streek rond
Gorp als volgt: ‘De combinatie van loofhout, reeën,
meanderende rivier en glooiende wandelpaden doet mij steeds
terugkeren naar dit gebied.’ Van Meegeren schetst zo een
paradijselijk beeld van de streek. Hij plaatst er een
idealiserende gloed over. Wanneer dergelijke idealisering
met het verleden in verband wordt gebracht, wordt er
nostalgie geschapen.

Omgeving Hilvarenbeek. Paradijselijk?
Fotograaf onbekend. Brabant-Collectie Tilburg University
Verpletterend argument
Volgens zijn biografen Frederikx en Van Hal had Becanus een
esthetische (idealiserende) onderbouwing van zijn
denkbeelden, waar hij overigens niet de nadruk op legde:
‘Volgens Goropius heeft het Nederlands een zachte, mooie en
soepele uitspraak. Het was gebruikelijk in taalapologieën om
een taal euphonia (‘’welluidendheid’’) toe te
schrijven of te definiëren als ‘’vriendelijk’’, ‘’zacht’’,
‘’zoet’’ of ‘’waardig’’ in de uitspraak.’
De geleerde Scaliger (1540-1609), van een
generatie na Becanus, is niet mals in zijn kritiek op
Becanus’ argumentatie: ‘ Nooit heb ik grotere onzin gelezen,
nooit heb ik zo’n aperte onbezonnenheid gezien of gehoord.
Alle talen wil hij afleiden van zijn eigen barbaarse
volkstaal.’
Het terugbrengen van het belang van Becanus tot zijn
wonderlijke hoofdstellingen is echter volgens Frederikx en
Van Hal een versimpeling. Dan plukt men alleen datgene wat
hoogst onwaarschijnlijk is uit zijn lijvige werken. Dat
plukken uit het werk is overigens wel verleidelijk. Becanus
biedt onder meer het volgende volgens hem ‘verpletterende
argument’ voor zijn theorieën: ‘In onze taal zeggen we nog
steeds Thouts of Thuyts, of met een stemhebbende letter
Douts of Duyts. Douts betekend hetzelfde als ‘’de oudste’’,
van het lidwoord de of the en outs.’

Plaquette op Becanus’ mogelijke geboortehuis: De Leenhof.
Foto door John Scholte, Wikimedia Commons
Conclusie
De theorie van de monogenese van taal, het ontstaan van
talen uit een enkele oertaal, wordt volgens Swanenberg niet
universeel aangehangen en de bewijskracht van Becanus’
etymologie is niet sterk. Toch stelt Swanenberg dat diens
theorieën bezien vanuit de eigen tijd en kennis minder
vreemd waren dan ze ons toeschijnen. Volgens Van Beek was
Becanus ‘de eerste die aan vergelijkende taalwetenschap
deed.’
In zekere zin is wat Becanus deed inderdaad een vroege vorm
van (pre)nostalgiseren: hij koppelde een idealiserende
kwalificatie (paradijs) aan een bepaalde regio uit het
verleden (de streek rond Antwerpen) en droeg zo bij aan het
zelfbewustzijn van mensen uit deze contreien. Een
zelfbewustzijn dat was gebaseerd op een gefingeerd verleden,
zoals dat beschreven wordt in het Oude testament, waaraan
Becanus dan weer zijn eigen draai gaf.
In latere tijden heeft men het gedachtegoed van Becanus wat
al te zeer versimpeld, om hem neer te zetten als een
waanwijze. Hij wordt herinnerd met een wonderlijke mengeling
van nostalgie en ridiculisering.
Men kan zich de vraag stellen of Becanus bewust dan wel
onbewust nostalgiseerde: mogelijk geloofde hij zelf in zijn
eigen theorie en was deze dus niet primair een vorm van
retoriek om regionale trots te kweken, maar eerder een
oprechte bijdrage aan het wetenschappelijk debat over taal.
Waarschijnlijk lagen zijn beweegredenen er ergens tussenin.
De wens dat de regio mooi en belangwekkend was, was de vader
van de gedachte (het Antwerps als de oertaal van de
mensheid.)
Bronnen
B. Anderson,
Imagined Communities: Reflections on the Origin and Spread
of Nationalism (1983)
P. van Beek, ‘Vier eeuwen geleden stierf Goropius Becanus’,
Cultureel Brabant CuBra Tilburgs dialect Pierre van Beek
Heemkunde
B. Duijvestein,
Johannes Goropius Becanus - Brabants Erfgoed
T. Caspers, ‘Het paradijs op Gorp’,
Cultureel Brabant CuBra inhoud het Paradijs van Goropius
Becanus
U. Eco, De geschiedenis van imaginaire landen en plaatsen
(Amsterdam 2013). Vertaling Yond Boeke en Patty Krone
E. Frederickx en T. van Hal, Johannes Goropius Becanus
(1519-1573). Brabants arts en taalfanaat (Hilversum
2015)
H. Van Meegeren, ‘Waarom het paradijs’,
Cultureel Brabant CuBra Han van Meegeren inleiding het
paradijs
J. Swanenberg,
(PDF) Op zoek naar de oertaal. Johannes Goropius Becanus en
het Paradijs. (researchgate.net)
E. Schilders,’Op zoek naar de origenes Antwerpiae’,
Cultureel Brabant CuBra inhoud het Paradijs van Goropius
Becanus
E. Schilders, ‘Het paradijs’,
Cultureel Brabant CuBra inhoud het Paradijs van Goropius
Becanus
L. Toorians,
(PDF) De culturele omgeving van Johannes Goropius Becanus |
Lauran Toorians - Academia.edu
I. Wilkens, Where Troy once stood (1990)
Johannes Goropius Becanus - Wikipedia

Penning met portret Goropius.
Maker en datum onbekend.
Collectie Teylers Museum
|