HOME

AUTEURS

TEKSTEN

INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

Print pagina

BIBLIOTHEEK

Ton van der Meer

Geschiedenis van de bibliotheek der Theologische Faculteit in Tilburg en haar kapucijnenboeken

Pater Piet Cools (afbeelding links) is in 1911 in Tilburg geboren. Hij werd missionaris van het H.Hart. Deze congregatie is hier in Tilburg beter bekend als paters van de Rooi Harten. Deze naam kregen ze wegens het rode hart dat ze in de beginjaren op hun toog droegen. In 1967 werd pater Cools benoemd tot bibliothecaris van de Theologische Faculteit Tilburg. Bibliothecaris zonder bibliotheek. In hetzelfde jaar was immers de TFT opgericht. Verschillende bisdommen, orden en congregaties besloten te gaan samenwerken wat betreft de opleiding van hun kandidaten. De achterliggende gedachte was dat ook voor de katholieke kerk de tijd niet stil stond. Dat er minder kandidaten kwamen was een gegeven. Belangrijker was dat de initiatiefnemers verzekerd wilden zijn van een bijdetijdse, pastorale en wetenschappelijke vorming. Vooral de eis tot kwaliteitsverbetering is de aanzet tot het ontstaan van de huidige theologische faculteiten. Goede bibliotheekvoorzieningen zijn daarvoor noodzakelijk.

De Theologische Faculteit Tilburg

Het begon allemaal in 1963 op een studiebijeenkomst van professoren van groot-seminaries. Eén van de 66 dogmatiek-professoren, pater Luchesius Smits, kapucijn, hield een toespraak. Zijn rede: "De urgentie van de studie-reorganisatie voor de Nederlandse Groot-Seminaries" kan gezien worden als het startsein tot het ontstaan van de theologische samenwerkingsverbanden. De cijfers waren duidelijk. In mei 1963 telden de Nederlandse groot-seminaries voor zielzorgers 1929 studenten met tenminste 383 professoren (gastdocenten niet meegerekend). Het grootste had 188 studenten met 14 professoren; het kleinste 16 studenten met 9 professoren. Van het grootste belang in de ogen van de deelnemers was echter dat de kwaliteit van de opleidingen omhoog moest. Als centrale vraag voor de toekomst in de opleiding tot zielzorger stond de onderlinge verhouding tussen cultuur, beroep en wetenschap voorop. De culturele vorming moet breed genoeg zijn om de student in staat te stellen zichzelf en de mensen van zijn tijd te begrijpen. De opleiding is gericht op een priesterlijke bediening die afgestemd moet zijn op de hedendaagse mens in zijn eigen cultuurgebied. De professoren behoren deel te nemen aan wetenschappelijk onderzoek. Uit eigen ervaring zullen zij dan kunnen laten aanvoelen hoezeer de theologie zoekende kan zijn. Op welke wijze zij de kommer van de moderne mens om de diepste zin van zijn bestaan overneemt, verheldert en begeleidt. Om dit te bereiken moest de hele structuur van de groot-seminaries grondig veranderen.

In Udenhout stond het groot-seminarie van de paters kapucijnen. De kapucijnen hadden uitstekende contacten met de R.K.Leergangen in Tilburg. Tilburg als vestigingsplaats voor één van de gezamenlijke opleidingen lag voor de hand. In 1964 besloten de paters kapucijnen, de missionarissen van het Goddelijk Woord en de missionarissen van de H.Familie samen te werken in het Gemeenschappelijk Instituut voor Theologie in Tilburg. De R.K.Leergangen boden klaslokalen aan voor de studenten uit Udenhout, Teteringen en Waalwijk. Tijdens de eerste jaren van het Instituut kwamen er o.a de missionarissen van het H.Hart en de bisdommen van ‘s-Hertogenbosch en Breda bij. Ze wilden via een nieuwe stichting, verbonden aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg, een erkende theologische faculteit aan die Hogeschool oprichten. In 1967 werd de TFT opgericht. In de eerste jaren was de financiering van de TFT geheel ten laste van de initiatiefnemers. Docenten, en ook de bibliothecaris, kwamen van de samenwerkende groot-seminaries. De studenten kwamen binnen als kandidaten voor de bisdommen, orden en congregaties. In de thuisbasis konden zij beschikken over een "eigen", vaak zeer goed voorziene bibliotheek.

Pater Cools werd dus bibliothecaris van een faculteit die nog geen eigen bibliotheek had. Van het algemene beginsel: "een goede theologische faculteit kan niet zonder een goede bibliotheek" was iedere participant overtuigd. Dit beginsel moest pater Cools in daden omzetten. Hij ging op strooptocht. Het resultaat van deze strooptochten kan gereconstrueerd worden vanuit de eerste meters boeken van de TFT. Bezocht en gestroopt werden de bibliotheken van de missionarissen van het H.Hart, missionarissen van het Goddelijk Woord, missionarissen van de H.Familie en de minderbroeders kapucijnen. Deze boeken zijn niet voorzien van de eigen stempel van de TFT. Bijna voorzichtig is er een briefje ingeplakt met de woorden "In bruikleen bij de bibliotheek van de Theologische Faculteit Tilburg". Tussen de buit van pater Cools staat af en toe een zielig boekje met een eigendomsstempel van de TFT. Voor de opbouw van zijn bibliotheek kon pater Cools putten uit de grote collecties van vroegere seminaries.

In de beginjaren werd de dynamiek van de TFT uitgedrukt door de plaats; in de buurt van het station in Tilburg. In een tijd dat de economie geleidelijk aan de normerende rol van de godsdienst gaat overnemen was de eerste huisvesting van de TFT in het voormalige gebouw van de Kamer van Koophandel bijna van een symbolische betekenis. In dat gebouw was meer rekening gehouden met boekhouden dan met een boekerij. De boeken en tijdschriften die binnen kwamen kregen een plaats op zolder en in de kelder. En overal waar maar ruimte was. In de Stationsstraat had de TFT geen bibliotheek. De TFT was een bibliotheek.

Als in 1970 de TFT een rijksbijdrage gaat ontvangen, kan een begin gemaakt worden met het in stand houden en het uitbouwen van een degelijke theologische bibliotheek. De TFTbibliotheek zorgt geleidelijk aan zelf voor de aanvulling van de eigen collectie. Er ontstond plotseling een enorm luxe-probleem. De gezamenlijke seminaries hadden een boekenbezit van ruim 2.500.000 banden. De rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen bevestigde dat de bibliothecaire waarde van dit boekenbestand in zijn totaliteit aanzienlijk was. Men overdrijft niet, stelde zij vast, met de bewering dat het een wezenlijk deel uitmaakt van het Nederlandse boekenbezit. In december 1973 verscheen het rapport "De katholieke kerkelijke bibliotheken in Nederland". Pater Cools is in datzelfde jaar in februari overleden. We kunnen veronderstellen dat hij bij het begin van deze rapportage zijn bijdrage geleverd heeft. Dit rapport geeft aanbevelingen met het oog op de optimale functionering van deze bibliotheken binnen de Nederlandse kerkprovincie en binnen het Nederlandse bibliotheekwezen waarvan zij een wezenlijke component vormen.

De TFTbibliotheek

Bij de dood van pater Cools bestaat de TFTbibliotheek pas enkele jaren. Als beginnende wetenschappelijke bibliotheek behoefde zowel het onderdeel dat direct nodig is voor het goed functioneren van de opleiding, als ook een uitgebreider bestand dat noodzakelijk is voor onderzoek aanvulling. Naast de boekerij van het eerste uur, verzameld door pater Cools uit de collecties van de participanten heeft de TFT slechts een kleine, maar zeer gespecialiseerde collectie van het voormalig Liturgisch Centrum te Nijmegen verworven. In samenspraak met de eigenaars komt de commissie met het voorstel de bibliotheken van de paters kapucijnen, van het bisdom ‘s Hertogenbosch en misschien die van de missionarissen van het H.Hart bij de TFT onder te brengen. Met de paters kapucijnen was al in beginsel overeengekomen hun bibliotheek in zijn geheel over te nemen. Verspreid over verschillende depots telde deze collectie 300.000 banden, met 110.000 verschillende titels. Het bisdom ‘s Hertogenbosch zocht nog naar een mogelijkheid om de collectie van 100.000 banden van het groot-seminarie Haaren onder te brengen bij de Katholieke Hogeschool Tilburg. De missionarissen van het H.Hart overwogen hoe hun collectie van 30.000 banden vanuit het gymnasium en de 65.000 banden van hun groot-seminarie op den lange duur dienstig kon zijn aan de Tilburgse opleiding.

Een collectie van deze omvang kan enkel een plaats vinden binnen een universiteitsbibliotheek. Dit kerkelijk boekenbestand kan zeer zinvol functioneren binnen de Katholieke Hogeschool Tilburg. Deze bestaat juist uit faculteiten van menswetenschappen. De Katholieke Hogeschool Tilburg wordt Katholieke Universiteit Brabant. In 1974 wordt bij Koninklijk Besluit de TFT erkend. Hiermee is dan de basis gelegd dat de bovengenoemde bibliotheken bij de TFT geplaatst kunnen worden. In deze periode verhuist de TFT naar de nieuwbouw op de campus. Het wetenschappelijk aspect van de reorganisatie van de groot-seminaries is hiermee verzekerd. Seminarie-professoren moeten voortaan voldoen aan de eisen die aan universiteitsprofessoren worden gesteld. De TFTstudenten kunnen gebruik maken van het college-aanbod en de culturele manifestaties van de universiteit. Er komen studenten die geen kandidaat zijn van een bisdom, orde of congregatie. Zelfs vrouwen, de eerste als religieuzen, doen haar intrede.

Pater Cools heeft een bibliotheek samengesteld van handboeken, standaardwerken, naslagwerken, bronnen-materiaal en tijdschriften die in de eerste behoefte van de opleiding voorziet. Deze kwam op de TFTleeszaal. Of de universiteit er enige symboliek in zag; de TFTleeszaal kwam op de hoogste verdieping. Het dichtst bij de hemel. Onder de nieuwbouw waren enorme kelders. Deze boden ruimte om de uitgebreide kerkelijke collecties in afwachting van hun inwerking op te slaan. De mogelijkheid om de bibliotheken van Haaren en de kapucijnen over te nemen wordt door de TFT met beide handen aangegrepen. Haaren had een grote centrale bibliotheekruimte. Alle boeken stonden daar volgens vakgebied geordend. Een goede catalogus om het juiste boek te vinden was daar niet noodzakelijk. Bovendien was het de gewoonte dat de Haarense professoren hun eigen bibliotheek inrichtten. Op den duur kwamen de belangrijkste professorenboeken terecht in de seminarie-collectie. Bij de kapucijnen is dit totaal anders. Ieder klooster heeft zijn boeken en geen enkele kapucijn kan een boek "het mijne" noemen . Al naargelang de specifieke behoefte van klooster of kloosterling worden in naam van het klooster boeken aangeschaft.

Minderbroeders kapucijnen

Een kapucijn heeft geen eigen boeken. Om de armoede beter te onderhouden en om alle verkleefdheid aan aardsche zaken en alle bijzonderheden in het gebruik daarvan allengs uit de harten der Broeders weg te nemen, bevelen wij, dat er in al onze Huizen een behoorlijke bibliotheek zij. (Citaten uit de kloosterregel van de kapucijnen zijn cursief gedrukt.) Een bibliofiele kapucijn is tegen de kloosterregel. Het voorschrift geen eigen boeken te bezitten werd zeer ernstig genomen. Indien eenige Broeder bevonden werd eigenaar te zijn, zal hij van alle bediening der Orde beroofd worden; doch indien iemand dusdanig bij zijnen dood bevonden werd -hetgeen God verhoede- worde hij van de kerkelijke begrafenis beroofd; en evenzoo hij, die zonder vergunning... , boeken of eenige andere zaak buiten onze kloosters in bewaring zal geven, worde als eigenaar gestraft. Heerzoon, heerbroer, heeroom een prachtig boek cadeau doen werd bij de kapucijnen niet op prijs gesteld. Als het gebeurde, ging het boek regelrecht naar de bibliotheek voor gemeenschappelijk gebruik. Indien het nodig en nuttig was stelde het klooster boeken beschikbaar. Hiermee zijn we meteen op een kenmerk van de kapucijnen-collectie gekomen. Er zitten geen persoon-gebonden deelcollecties in. Alleen in sommige boeken van na 1960 is er een persoonsvermelding. Wel werd soms een boek voor langere tijd ter beschikking gesteld aan een pater. Dit wordt dan op het titelblad vermeld met "ad usum fratris...". Hij was dan gerechtigd het op zijn kloostercel te bewaren.

Niet alleen de kapucijn had geen eigen boeken. Zelfs de afzonderlijke kloosters niet. De provincie was de eigenaar. De algemene bibliothecaris kan, volgens het reglement van 1910 "Over de bibliotheken" de grotere werken plaatsen in die kloosters, waar ze, om het gebruik, het beste thuis horen. De stempels in de boeken kan men zien als een eigen reis- en verblijfdocument. Hoe meer stempels, des te bewogener is het leven van het boek geweest. Deze stempels zijn een uitdrukking van de kloosterlijke gelofte van armoede en gehoorzaamheid. Indien mogelijk, is één exemplaar voldoende voor de hele provincie. Het boek gaat waar het gelezen wordt. Een boek heeft een functie. Het moet gelezen, bestudeerd of bemediteerd worden. Het moet dienen voor studie, nuttig zijn voor het apostolaat of opwekken tot stichtelijk leven. Een ongelezen, "maagdelijk" boek hoort niet in een kapucijnen-collectie. Een kapot gelezen boek heeft de hoogste staat van volmaaktheid bereikt. Als het de moeite waard is, geeft restauratie het eeuwige leven.

De eeuwenoude leefregel van de minderbroeders kapucijnen, een uitwerking van het geestelijk testament van de heilige Vader Franciscus, is duidelijk. En dewijl hij, die Christus, het boek des levens, niet weet te lezen en na te volgen, geene leer heeft om te kunnen prediken, daarom bevelen wij den Predikanten, opdat zij Hem bestudeeren, dat zij niet vele boeken meedragen, dewijl toch in Christus Jezus alle schatten der goddelijke wijsheid en wetenschap zijn. Doch de boeken, die hun noodzakelijk zijn, zullen zij in gemeenschap hebben en niet in het bijzonder, zoals altijd de meening geweest is van onzen zeer geliefden Vader. En om de armoede beter te onderhouden, en uit de harten der Broeders alle genegenheid en bijzonderheid te verbannen, beveelt men, dat in al onze kloosters eene middelmatige kamer zij, waarin men de H.Schrift, de godvruchtige en H.H.Vaders, en andere noodzakelijke boeken zal hebben; doch de nutteloze boeken der heidenen , die de mensch meer wereldgezind dan christelijk maken, zullen in onze kloosters niet toegelaten worden; en indien er eenig was, zal men het volgens de beschikking van de P.P.Generalen of Provincialen den eigenaars wedergeven of verbranden. Dat teruggeven en verbranden is een vertaling van het woord "eliminentur". Het moet meteen verwijderd worden.

Het kapucijnenleven zelf is een geleefde navolging van de boodschap van Christus. Op goed geluk en in het volste vertrouwen op God gingen zij rond. Zonder geld, zonder reservekleren, zonder schoenen. Als leer al taboe was voor hun voeten, dan zeker voor hun boeken. De toestand van vele kapucijnen-boeken kan omschreven worden als "provisorisch gebonden in karton", "in onbedrukt papieren omslag (zoals uitgegeven)" of "geïmproviseerd gebonden in afwachting van een echte binder". Volledig in hun geest zou men bij deze boeken beter kunnen spreken over een blote-voeten-band.

In dit voorschrift van de kapucijnen-constitutie doemt het beeld van een monnik op uit de roman "De naam van de roos" van Umberto Eco. Rijkelijk verluchte handschriften en kostbare banden zijn een gruwel. Zelfs liturgische boeken moeten bij de kapucijnen van een degelijke eenvoud zijn. De Missaals en de Breviers, alsmede al onze andere boeken, moeten eenvoudig gebonden zijn, zonder gezochte en kostbare sloten. Prachtige banden enkel om te pronken of indruk te maken kwamen niet voor.

Studie en wetenschap

Ook in het klooster gold: jong geleerd is oud gedaan. De kapucijnen in de Nederlanden wilden aanvankelijk, eind 16e eeuw, het gebruik van boeken binnen enge grenzen houden. " Nieuwelingen mochten slechts één godvruchtig boek tot hun gerief hebben. Wat verder onthouden moest worden, moesten zij zelf noteren in een klein schrijfboek. Met hun schrijfpapier en ganzenpennen moesten ze wel profijtig omgaan. Bij de oudere religieuzen waren er die iedere week, ja dagelijks, een nieuwe pen moesten hebben of ze inkorten. Terwijl goede religieuzen zich soms jarenlang met dezelfde konden behelpen, al schreven zij ook boeken." (De historische informatie in dit artikel komt vooral uit het 10delige werk van pater Hildebrand; De Kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik; Antwerpen, 1945/1956. Citaten uit dit werk staan tussen aanhalingstekens.)

Deze levenshouding is niet strijdig met een degelijke wetenschappelijke onderbouwing van hun studie en pastoraat. Hildebrand’s conclusie van het wetenschappelijk peil van de studies plaatst het boekenbezit van de kapucijnen in een juiste context. " Stellig stonden de Kapucijnen inzake wetenschap niet op het peil van de Jezuïeten, die bijna heel hun leven met studie bezig zijn, al is het ook veelal met letterkunde. Bij de Kapucijnen streefde men mèèr naar een praktisch doel; men zocht eigen volmaking en wilde zich bekwamen voor de biechtstoel en mèèr nog voor het predikambt." Kwaliteit moet, luxe is uit den boze.

Pastoraat

De minderbroeders horen bij de bedelorden, die vanaf de 13e eeuw ontstonden. In de leefregel van de kapucijnen, in 1528 ontstaan als een zelfstandige tak van de minderbroeders, staan twee evangelieteksten centraal. Hun ideaal is Christus navolgen in zijn armoede. Niet met een boekje in een hoekje, maar kwetsbaar in het volle leven. Hun levenstaak is apostolaat. Dat wordt bepaald door de opdracht van Christus aan zijn apostelen. Hij riep het twaalftal bij zich en zond hen twee aan twee uit. Goud-, zilver-, noch kopergeld moogt gij in uw gordels dragen, geen tas, geen twee onderkleden, geen schoeisel, geen reisstaf meenemen,...(Matteüs,X,10). Elk klooster telde minstens twaalf minderbroeders. Prediking en biechthoren was hun voornaamste opdracht. Brugman was een minderbroeder. Helder, eenvoudig en duidelijk. De predikanten zullen zich onthouden van verfijnde, opgesmukte en gezochte woorden. Zelfs de meest eenvoudige kerkganger moet het kunnen bevatten. De kleinheid van de eigen kerken kan men als een zeer strategische zet beschouwen. Vanuit hun kloosters trokken zij er op uit om in de grotere kerken te gaan preken.

Voor de eenvoudige gelovigen zorgden zij ook als een speciale vorm van apostolaat voor eenvoudige gebedenboekjes. "Kapucijnenuitgaven zijn meestal van geestelijke aard. Veelal kleine onooglijke boekjes, die men thans door het gebruik geheel versleten terugvindt. Een bewijs hoe die affectieve literatuur door de godvruchtige zielen gretig werd verslonden."

De bibliotheek

Hun leven is een navolging van Christus. De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht hebben nesten; maar de Mensenzoon heeft niets, om er zijn hoofd op te leggen (Lucas IX,58). Armoede volgens het evangelie is hun ideaal. Zelfs de kandelaars voor de eredienst moeten van hout zijn. Deze armoede komt ook tot uitdrukking in hun gebouwen. Wat niet strikt nodig is, wordt niet gebouwd. Onze kerken zullen klein en armoedig zijn, doch stichtend, eerzaam en zeer zindelijk. In het koor staan eenvoudige koorbanken voor het koorgebed. De enige andere gemeenschappelijke ruimte is de eetzaal, de refter. De bouwvoorschriften hiervoor zijn ook strikt. De hoogte van den refter moet in verhouding staan tot zijne lengte, maar over het algemeen zal hij niet hooger zijn dan 3.80 M., uitgenomen het geval, dat de lucht zeer slecht zou zijn, dan mag hij een weinig hooger gemaakt worden. In de kloosterregel staat dat de boeken geplaatst moeten worden in een "conveniens locus", op een geschikte plaats. Later wordt dit vertaald tot "eene middelmatige kamer". Gewoonlijk was dit de ruimte boven het koor. Ook werden vaak boeken en tijdschriften ter consultatie in de refter geplaatst. Ze mogen niet meegenomen worden. In het reglement van 1910 "Over de bibliotheken" staat dan ook nog steeds: "De in omloop zijnde tijdschriften en couranten worden, om te verhinderen, dat zij verloren geraken, na lezing, ordelijk opgeborgen in een daartoe bestemd kastje in den refter." In opleidingshuizen stonden vroeger de boeken in de klaslokalen. Op de cellen was er geen boekenplank. Als men al een boek had, kon dat bewaard worden op een plank aan het voeteinde van de brits, die eens per jaar met Pasen van nieuw stro voorzien werd. De kapucijnenkloosters verschillen dan ook zeer veel van de indrukwekkende abdijen, waar kostbare bibliotheken de geleerdheid en voortreffelijkheid van de orde ten toon spreiden. Om van bisschoppelijke en pauselijke paleizen maar niet te spreken. Deze opvatting van Christus navolgen klonk velen als een ketterij in de oren. In de eerste jaren van hun bestaan werden de minderbroeders van de H.Franciscus wegens hun grote nadruk op de armoede van Christus die zij wilden naleven dan ook vaak van ketterij beschuldigd.

De kapucijnen in de Nederlanden

De minderbroeders ontstonden in de 13e eeuw als volgelingen van Franciscus van Assisië. Tegenwoordig zouden we zeggen dat hun armoede-ideaal vanuit het evangelie enigszins fundamentalistisch in de oren klinkt. Zelfs van hun eigen familienaam zien ze af. Ze krijgen een kloosternaam gevolgd door de naam van hun geboortestad. Er zijn sinds 1882 30 kapucijnen geweest die "van Tilburg" als plaatsnaam voeren. Hun levensstijl is uitermate bevorderlijk voor hun pastoraat. Frank en vrij kunnen zij gaan waar de bediening hen roept. En ze kunnen weer gemakkelijk voor een nieuwe opdracht naar een ander klooster gestuurd worden. Een verhuiswagen is niet nodig. Als ze al een schoenendoos zouden hebben, kunnen hun persoonlijke bezittingen daarin vervoerd worden. Zelfs hun kleding is standaard. Dat de habijten niet langer zijn dan tot de enkels, breed elf palmen en voor de zwaarlijvigen twaalf. Het koord zorgt voor de finishing touch.

Hun werkterrein is de brede kringen van het volk. De overgrote meerderheid was noodgedwongen even arm, zonder dat ze de levensregel van Franciscus volgden. De levensregel is streng. Het leven is sterker dan de leer. Op de bruiloft van Kana veranderde Jezus water in wijn. En zijn kleren waren klasse. Soldaten onder het kruis dobbelden er om. Al spoedig werd er gevraagd; mag het iets meer/minder zijn? Er waren zeer felle disputen over. Kerkelijke en wereldlijke overheden bemoeiden zich er mee. De drang tot kerk- en kloosterhervorming leidt in 1528 tot het ontstaan van de kapucijnen.

Eind 16e eeuw komen zij met de Spaanse legers de Nederlanden binnen. In Maastricht (1609), ‘s-Hertogenbosch (1611), Breda (1625) en Velp bij Grave (1645) worden kloosters opgericht.

De overwinning van de Staatse legers had de sluiting van de kloosters in ‘s-Hertogenbosch (1629) en Breda (1637) tot gevolg. In 1644 trokken zij zich officieel uit de Hollandse Zending terug. Velp wordt hun enige missiepost. Voor Rome was Nederland een missiegebied. In wat voor situatie zij verkeren is duidelijk uit een van hun meest geconsulteerde handboeken: Pastorale missionariorum. Het is geschreven door de dominicaan J.Verjuys, van 1657 tot 1667 missieprefect in de Hollandse Zending. In 1664 publiceerde hij zijn "Pastorale missionariorum". Het handboek voor priesters die volgens Rome werkten in de "missie in de door ketters bezette delen van de Nederlanden". Het TFTexemplaar was aan flarden gelezen. Onlangs is het gerestaureerd. Op het voorblad staat dat pastoordeken van Velp dit boek "anno 1670" geschonken heeft aan de "bibliotheca pp.capucinorum Velpensium". Met dezelfde hand staat hier op de titelpagina "capucinorum velpensium 1760". "Wellicht heeft men in 1760 voor Velp een lijst van boeken opgesteld".

In 1796 werd de orde in de Nederlanden opgeheven. Alleen het klooster van Velp blijft over. In 1810 moet ook dit laatste klooster ontruimd worden. Op voorwaarde dat ze geen nieuwe leden zouden aannemen, mocht het weer in 1814 betrokken worden. Willem II, de koning, gaf in 1840 verlof om weer kandidaten aan te nemen.

Vanuit hun enige overgebleven kloosters in Velp en Brugge begint in 1845 samen met België de wederopbloei van de Nederlandse kapucijnen. De afscheiding van België in 1830 speelt in de geesten door. Nadat in 1880 de 34 stemrondes in de Belgisch-Nederlandse provincie niet tot enig resultaat leidde, greep Rome in. Rome benoemt de overste van Velp tot provinciaal van een zelfstandige Nederlandse provincie. Hij neemt zijn intrek in het nieuwe klooster in Tilburg. De nieuwe zelfstandige Nederlandse provincie heeft kloosters in Velp (1645), Handel (1851), Langeweg (1876) en Tilburg (1879). Met Latijnse les aan twee jongens in een spreekkamer beginnen in 1887 de kapucijnen aan een eigen opleiding. In 1894 komt vanuit Rome een aansporing om met een eigen doortimmerd opleidingsprogram te beginnen. Er wordt zwaar over nagedacht. Na ongeveer een jaar werd het totale studieprogram voor klein- en groot-seminarie naar Rome opgestuurd. Het kon op èèn velletje uit een schoolschrift. In het geheel 24 regels. Spoedig daarna werd er echt serieus werk van gemaakt. Toen in 1918 de R.K.Leergangen in Tilburg werd gevestigd ontvingen de meeste leraren van het klein-seminarie hier hun opleiding. In 1920 kunnen de kapucijnen schrijven: "De professoren zijn gegradueerd of hebben een speciale opleiding genoten." De opleiding en vorming van eigen leden krijgt de volle aandacht.

De kapucijnen worden grotendeels een Brabantse orde. Hun studiehuizen zijn alle in Noord-Brabant. Het klein-seminarie is in Langeweg bij Terheijden. Toen dit in de oorlog werd vernield, was dit in afwachting van de nieuwbouw in Oosterhout enige tijd in Tilburg gevestigd, onder andere in het R.K.Militair Tehuis. Het noviciaat en de missieprocuur waren in Tilburg. Het groot-seminarie in Helmond, Den Bosch en Udenhout. De opleiding voor de broeders was in Udenhout. Als ze parochies aannamen was dat op plaatsen waar de wereldheren liever niet benoemd werden. Vanuit Babberich (1883) bij Zevenaar aan de Duitse grens namen zij de zielzorg onder de Nederlandse gastarbeiders in Duitsland voor hun rekening. In IJmuiden waren ze werkzaam onder de kanaalgravers. In Rotterdam bij de havenarbeiders. Vaak stonden hun kloosters in de buurt van gasfabrieken in grote steden. Zij deden aan jeugdwerk in de buurten waar het hard nodig was.

Het is dan ook niet toevallig dat de kapucijnen in Tilburg hun klooster vestigden op de Korvel. Dicht bij de arbeiders. In die buurt waren grote wollenstoffenfabrieken. In 1905 vertrokken vanuit de Tilburgse missieprocuur de eerste missionarissen naar Borneo. Dat ze iets voor de arbeiders betekenden mag blijken uit het feit dat ze even hun weefgetouwen mochten stil zetten om de helden uit te zwaaien. De toestroom van de Tilburgse bevolking was zo groot dat ze stormenderhand het perron overrompelden om hen uitgeleide te doen. Op pastoraal gebied waren ze zeer gezien. Als ze volksmissies preekten was politietoezicht nodig om de menigte in goede banen te leiden. Ze waren een leeuw op de preekstoel en een lam in de biechtstoel. De katholieken hadden een paasplicht. In de Paastijd moesten ze de communie ontvangen. Biechten ging er aan vooraf. De kapucijnen waren zeer geziene biechtvaders. Met acht biechtstoelen was hun kleine kerkje ruim voorzien. De zondagsplicht werd door de gelovigen zeer serieus genomen. Als toppunt van hun pastorale flexibiliteit kan men de "vissersmissen" ‘s morgens om 4 uur zien.

Na de oorlog stonden de kapucijnen aan de wieg van het Tilburgse jeugdwerk. Doorleren na de lagere school was enkel aan kinderen van gegoede families gegeven. Ook al bestonden er beperkende maatregelen, de meesten werden al op jeugdige leeftijd in het arbeidsproces ingeschakeld. Met 14 jaar hoorden ze al bij de groten. Omdat er thuis weinig te beleven was, kwamen ze op de straat terecht. De levensstijl van de kapucijnen wordt gekenmerkt door uiterste soberheid. Dit betekent niet dat er geen aandacht was voor hygiëne. Voor henzelf en voor die aan hun zorgen waren toevertrouwd. Badgelegenheden waren in de arbeidershuizen niet aanwezig. Eigen groepsuniformen en een kaartje voor het badhuis losten dit probleem op. Natuurlijk moest er een mis zijn. Een gratis ontbijt na de mis zorgde voor de deelname.

De laatste jaren is de kapucijn uit het straatbeeld verdwenen. Ongeveer twintig jaar geleden riep mijn zoon blij verrast vanuit de wandelwagen "Mama, een kabouter". Als trouwe bezoeker van het sprookjesbos in de Efteling was hij een ervaringsdeskundige. Kabouters herken je aan hun puntmuts en baard. Niet de bonen, behalve als arme-lui’s doperwt ook uitstekend geschikt als veevoer, heeft de kapucijnen hun naam gegeven, maar de puntkap. Trouwens het materiaal waarvan hun pij gemaakt was, was even trendy als de blauwe jeansstof. De broeders kleeden zich met het geringste, ruwste, grofste en het minst kostbare laken, dat zij gevoeglijk kunnen hebben in de Provincie, waar zij wonen. Kleur doet er niet toe. Het was de capuchon die opviel. Er moet iets ingezeten hebben. Anders zou het niet opvallen. De capuchon diende als voormoderne rugzak. De kabouter was de termijnbroeder. De levensstijl van de kapucijnen was gebaseerd op het bestaansminimum. Ze leefden van wat de gelovigen hun gaven. De termijnbroeder zorgde er voor dat het in het klooster kwam. Hun geestelijke zusters de clarissen hadden en klokje om te laten horen dat er geen brood op de plank was.

Tegenwoordig zijn de kapucijnen opgezadeld met een luxe-probleem. Er komt geld binnen. Er is bijna geen ruimte meer voor hun principiële, religieus beleefde onzekerheid. De termijnbroeder verkocht missiekalenders. Om geen tijd verloren te laten gaan, had hij zijn boterhammen opgeborgen in zijn puntkap. Er zijn geen kosten meer voor een eigen opleiding; ze krijgen betaalde functies; de groep wordt ouder, er komt AOW binnen. Wat te doen met deze weelde? In die tijd haperde de Nederlandse economie. Het teveel gaat naar de arbeiders. Stimulans wordt opgericht tot stimulering van de kwantiteit en kwaliteit van de werkgelegenheid in het bedrijfsleven. Het doel wordt als volgt omschreven. Participatiemaatschappij op ideële grondslag, die via het verstrekken van risicodragend kapitaal aan ondernemingen een bijdrage levert aan de kwantiteit en kwaliteit van de werkgelegenheid:

- strategische en financieel-bedrijfseconomische ondersteuning;

- sociaal-organisatorische ondersteuning;

- ontwikkeling van sociaal beleid, medezeggenschap en werknemersparticipatie.

Overduidelijk dat de weinige kapucijnen, die er nog zijn, met hun tijd meegaan.

Voordat professor Ruud Lubbers met zijn leerstoel globalisering Tilburg op de wereldkaart zette, kan Tilburg een kosmopolitisch karakter niet ontzegd worden. Peerke Donders ging naar Suriname, François Janssens was vorige eeuw bisschop in de Verenigde Staten en Tilburg leverde zijn zouaven. Enthousiast werden in 1905 de eerste missionarissen uitgezwaaid. Daarna volgden vele paters, fraters, broeders en zusters. Het kosmopolitisch karakter van Tilburg kreeg zijn eigen uitdrukking in het Volkenkundig Museum. Het materiaal vanuit Borneo nam daar een belangrijke plaats in. De bezoekers konden zo kennis maken met de leefwereld van hun familieleden in verre landen. Het Museum is gesloten. Van de collectie van de kapucijnen wordt een degelijke catalogus gemaakt. Als er een veilig en verantwoord museum komt, wordt alles weer teruggegeven aan de mensen in Borneo. Het gaat dezelfde weg als hun boeken. Als wat ze hebben elders beter functioneert, wordt het overgedragen. Zo zijn onlangs ook de handschriften en ander bijzonder bibliotheek-materiaal vanuit hun archief aan de TFTbibliotheek overgedragen. Hiervan wordt nu een aparte catalogus gemaakt.

Oude drukken

Waar komen de oude drukken uit de kapucijnencollectie vandaan? Alleen Velp heeft op een korte periode na de stormen doorstaan. Bij de aanschaf van boeken waren de kapucijnen vòòr 1900 vooral gericht op de praktijk. Preekbundels voor de predikanten, moraalboeken voor de biechtvaders, theologische werken voor docenten en studenten, vrome literatuur voor geestelijke lezing en schoolboeken voor de gymnasiale opleiding.

Het echte eigen oude boekenbezit van de Nederlandse kapucijnen kent men terug aan een handgeschreven "capucinorum velpensium". Gezien de omstandigheden moet men veronderstellen dat deze bibliotheek van geringe omvang was. Er zijn enkele berichten over de kapucijnenbibliotheken in de Nederlanden, die dit vermoeden bevestigen. Velp komt daarin niet voor. "Voor hun studies, hun predikatie en zelfs eenvoudig voor hun geestelijk leven hadden de Kapucijnen boeken nodig; ook had ieder klooster een bibliotheek, gewoonlijk boven het koor." Daar moet men geen al te grootse voorstelling van maken. "Men bracht er allerlei dingen die er hoegenaamd niet thuishoorden: kruiden om te drogen, graan om te bewaren enz." "Later stelde men wel strengere eisen en in 1783 verlangde men dat de bibliotheek zo mogelijk niet meer tot klas of recreatieplaats diende." Maar zo ontzettend hard groeide de collectie in Velp niet. "Het Caeremoniale van 1759 vond dat de Oversten ieder jaar een werk voor de bibliotheek zouden moeten bezorgen, terwijl men in de Kustodie van de Allerheiligste Drievuldigheid het al goed vond, zo ze dit èèns in de drie jaar konden doen." Velp hoorde bij deze Kustodie. Als dit als minimumeis gesteld wordt, moet men geen al te grote verwachtingen koesteren over de boekenaanschaf daarvoor.

Wederopbloei

Uit het voorafgaande kan een verkeerde indruk zijn ontstaan. Vanuit de orde van Franciscus zijn er vele voortreffelijke wetenschappers voortgekomen, met professoren aan de universiteiten van Oxford en Parijs. In de scholastiek stonden de franciscaan Bonaventura en de dominicaan Thomas van Aquino op eenzame hoogte. Met de voortreffelijkheid van hun eigen sterren liepen de minderbroeders niet te koop. Bovendien bestonden er strikte regels die het uitgeven van boeken beperkten. In het begin van deze eeuw heeft een geweldige omslag plaatsgevonden. Het kwaliteitsmerk voor het klein-seminarie van Langeweg komt hieruit voort. Dit is ook te lezen in de herziene levensregel van 1911. Waar docenten aan andere seminaries professor genoemd worden, heten ze bij de kapucijnen lector. De Lectoren zullen de voortreffelijke en zoo veilige leer uitleggen van den H.Bonaventura, den Serafijnschen, en van den H.Thomas van Aquino, den Engelachtigen Leeraar. Wat de handboeken betreft zal men, bij gelijke verdiensten, de voorkeur geven aan schrijvers onzer Orde. Hoewel nog steeds bescheiden, klinkt er besef en waardering voor hun eigen kwaliteit in door. Om de kwaliteit op peil te houden wordt een uitstekende bibliotheekvoorziening noodzakelijk geacht. Onze bibliotheken moeten volgens den tegenwoordigen wetenschappelijken eisch ingericht worden, en zoo veel mogelijk voorzien zijn van de voornaamste werken der oude en nieuwe schrijvers.

Hun opleidingen worden er op gericht de eeuwenoude sterke kanten van hun apostolaat te bevorderen. Opnieuw zijn zij in de zielzorg voor prediking en het geven van retraites beschikbaar. Op sociaal gebied houden zij zich bezig met drankbestrijding, eer en deugd, liefdadigheid en de sociale kwestie. In de kapucijnencollectie zitten talrijke boeken, boekjes en pamfletten over drankmisbruik en de sociale leer van de kerk. Zeer vele zijn door eigen leden geschreven. Kennis van zaken wordt vereist over allerlei onderwerpen. Voor de zielzorg onder migrantenarbeiders, woonwagenvolk, drankzuchtigen, zeelieden, klanten van de reclassering, jeugd van de arme volksklasse en voor de opleiding van missionarissen. In deze context moet men ook het proefschrift van de kapucijn Alfred van de Weijer zien. In 1955 schreef hij "De religieuze praktijk in een Brabantse industriestad; een sociografisch onderzoek in Tilburg." Juist het feit dat de kapucijnen op allerlei gebied actief waren, maakt hun boekenbezit zo boeiend en verrassend. Mogelijk komt de interessante deelcollectie over kaartspelen voort uit hun patronaatswerk. Voordat de boeken aan de TFT werden overgedaan, werd het totale boekenbezit van de kapucijnen ontdubbeld. Voor deze "ontdubbeling" werden de boeken samengebracht in het R.K.Militair Tehuis in Tilburg. Een tehuis voor dienstplichtigen was ook apostolaat van de kapucijnen. Er werd voor geschikte literatuur gezorgd. Vele Dickens-uitgaven in de TFTcollectie komen van de R.K.Militairen-Vereeniging in de Capucijnenstraat in Tilburg.

Collectievorming

We moeten tot de conclusie komen dat dit enorme boekenbezit van de kapucijnen vooral opgebouwd is in deze eeuw. Hierboven wezen we al op de mentaliteitsverandering die sprak uit de herziene levensregel van 1911. Het is wel interessant dat voorschriften over de bibliotheek voorafgingen aan de herziening van de constituties. De blauwdruk voor deze collectievorming is het reglement "Over de bibliotheken" van 1910.Het is een zeer opmerkelijk geschrift van slechts 6 bladzijden. Vanuit het enige beschikbare exemplaar in de Nederlandse bibliotheken zal ik daarom ruim citeren. (De citaten zijn cursief weergegeven).

De doelstelling van dit reglement wordt in het eerste artikel duidelijk omschreven.. Daar het onmogelijk is in elk klooster een geheel complete bibliotheek te hebben, zullen de bibliotheken der verschillende kloosters onzer Provincie zòò geregeld worden, dat ze te zamen een volledige bibliotheek vormen.

Deze algemene doelstelling mag niet ten koste gaan van de degelijkheid van iedere huisbibliotheek. In elk klooster moet een flinke bibliotheek zijn voor dagelijksch gebruik... en moet op elk gebied eenige degelijke werken bezitten. Doubletten is een noodzakelijk gevolg van kwaliteit.

Opleidingshuizen en kloosters worden aangewezen waar èèn of meerdere vakken zoo compleet mogelijk gemaakt worden. (b.v... in Tilburg de H.Schriftuur van het N.T., de moraal, het jus canonicum, de liturgie en de pastoraal...). In het Tilburgse klooster werden in 1910 de kapucijnen voorbereid voor hun werk in de zielzorg.

Het toezicht op het welslagen van dit bibliotheekplan berust bij een algemene bibliothecaris. Dit reglement maakt duidelijk dat de kapucijnen aan het begin staan van collectievorming. De algemeene bibliothekaris zal zorgen langzamerhand, zooveel mogelijk, ook de grootere werken ten minste eenmaal voor de Provincie aan te schaffen.

Alle bestellingen van boeken en tijdschriften voor de afzonderlijke kloosters lopen via de algemene bibliothecaris. Tegelijk wordt een inter-klooster-bibliothecair leenverkeer voor de nieuwste tijdschriftnummers geregeld. Met uitsluiting. Wordt de termijn van 14 dagen na ontvangst overschreden, dan zal men het tijdschrift niet meer ontvangen.

Wat is een algemene bibliothecaris zonder een algemene catalogus? Om de bibliotheken nuttig te maken voor geheel de Provincie zal de bibliothekaris van elk klooster, zoodra de bibliotheek daar in orde gebracht is, een afschrift van den "catalogus" aan den algemeenen bibliothekaris zenden tot het vervaardigen van een "catalogus" van alle bibliotheken. Hierna kan een begin gemaakt worden met een verplaatsing van de boeken naar een bibliotheek waar ze beter functioneren.

Wat er zoal in de afzonderlijke bibliotheken staat is bij het hoofdbestuur niet bekend. Iedere bibliothecaris moet een eigen kloostercatalogus maken en die opsturen. Zijn in een bibliotheek oude handschriften of incunabelen, dan moet de bibliothekaris deze in den "catalogus" aangeven door onderstreping.

Het in stand houden van de huisbibliotheek en een volledige bibliotheek voor de hele provincie is geen vrijblijvend zaak. Ieder schijnt overtuigd van de nut en noodzaak van deze voorziening. Het boekenbudget wordt geregeld. Indien en voorzoover het noodig mocht zijn, zal het provinciaal bestuur bepalen, wat door verschillende kloosters voor de bibliotheken moet worden besteed of bijgedragen.

De opbouw van deze gemeenschappelijke bibliotheek wordt zeer serieus genomen. Dat er hiaten zijn in het oude bestand wordt als een gemis ervaren waar werk van gemaakt moet worden. Er is niet zoveel uit Velp gekomen. Catalogen, prospectussen, enz. van boekhandelaren, veilingen, enz. moeten aan de bibliothekarissen worden gegeven, opdat zij dezelve terstond kunnen nazien.

Met dit bibliotheekreglement moet iedere bibliothecaris in zijn nopjes zijn. Mogelijkheid en middelen worden gegeven om zijn taak goed te vervullen. In sommige boeken zit nog informatie van boekverkopingen. Een set met mooi wit perkamenten band met opdruk verdient bijzondere aandacht. Het exlibris vermeldt "Seminarii Culemburgensis S.J." De jezuïeten zijn ook een bedelorde. Het Caeremoniale van de minderbroeders kapucijnen in de Nederlanden van 1594 wijst er uitdrukkelijk op dat men altijd over hen met veel lof moet spreken. Een Caeremoniale is een boek waarin de liturgische voorschriften voor de eredienst staan vermeld. Bij de kapucijnen staan op het eind sommige gedragsregels. " Ook wanneer men kwaad over de Jezuïeten hoort vertellen, moet men ze verdedigen. Zegt men b.v. dat ze veel bezittingen hebben, dan antwoorde men dat dit met volle recht gedaan wordt, daar ze geen strenge gelofte van armoede hebben zoals de Kapucijnen. En zo beweerd wordt dat ze rijker leven dan de kinderen van Franciscus, moet men zeggen dat ze dit nodig hebben." . Binnen de kloostergemeenschap kan deze aanwinst van rond 1910 misschien beschouwd zijn als een trofee.

Om deze houding te begrijpen moet men een klassiek kloostergrapje kennen. Een dominicaan en een jezuïet zijn in een dispuut verwikkeld over welke orde het meest aan God behaagt. Ten einde raad wordt een minderbroeder te hulp geroepen die een nauwe relatie met de hemel onderhoudt. Per kerende post komt het antwoord. "Alle orden zijn me even lief". Is getekend: God de Vader S.J.

Toen in 1853 de hiërarchie hersteld werd, kon Mgr.Zwijsen niets anders doen dan het bestaande opleidingsinstituut van de jezuïeten in Culemborg als aartsbisdommelijk seminarie gaan beschouwen. Heel uitgebreid verhaalt Mgr.Alfrink in een feestrede in 1956 met hoeveel tegenzin de jezuïeten in 1907 de leiding van dit seminarie aan het bisdom overdragen. Bij deze overdracht zullen boeken overcompleet zijn geweest. Met graagte hebben kapucijnenbibliothecarissen zich daar over ontfermd. Gezien de geweldige collectie die binnen een korte periode is opgebouwd, moeten de kapucijnen zeer actief bezig geweest zijn op de boekenmarkt.

Een "virtueel" geheel complete bibliotheek

Als alle bibliothecarissen hun taak nauwgezet hebben uitgevoerd, moet de algemene bibliothecaris overstelpt zijn met telkens weer aanvullingen op de catalogus. Verder moet hij bepalen of een titel misschien beter thuis hoort in een andere bibliotheek. Met nieuwe stempels en nieuwe plakkers. Dit probleem vraagt een grondige oplossing. De oplossing vinden we uitgewerkt in de "Systematische indeling der bibliotheken van de minderbroeders capucijnen" van 1940. Het schijnt dat de ordening van de boeken tot dan toe heel eenvoudig was. Groot bij groot en klein bij klein. Aan pater Theobald van Etten werd opgedragen daar verandering in te brengen. "Ze worden niet meer geplaatst, zoals tot heden het geval was, in grote groepen, die met elkander in geen enkel verband staan, met een aanduiding van formaten, doch volgens de inhoud van de boeken en die inhoud in een bepaald systeem gerangschikt. Dit systeem is de decimale classificatie". Deze uniforme ontsluiting had een geweldig voordeel. Het is een concrete uitwerking van het plan dat alle afzonderlijke bibliotheken tezamen een volledige bibliotheek vormen. "Zij leent zich uitstekend voor het plan om een volledige gelijkvormigheid in opstelling en catalogisering in al onze bibliotheken door te voeren, terwijl verplaatsingen van bibliotheken of onderdelen ervan zonder nummerverandering kunnen geschieden."

Dit betekent dat van een bibliothecaris, behalve vrome intenties, voortaan ook bibliothecaire deskundigheid wordt gevraagd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit plan ligt bij de algemene bibliothecaris. Geschikte medewerkers worden gezocht. Desnoods voor enkele jaren. Omdat hij wegens oorlogsomstandigheden niet naar de missie kan vertrekken, wordt pater Achilleüs Marijnissen gevraagd of hij in tussentijd bij dit werk kan assisteren. De kwaliteit van deze catalogisering is van dien aard, dat de kapucijnencollectie als eerste "particuliere", niet-universitaire bibliotheek onder bibliotheeknummer 40 via de Koninklijke Bibliotheek geraadpleegd kan worden. De oorlog ging voorbij. En het werk is nog niet klaar. Toen eenmaal de volledige bibliotheek ingewerkt was, werd deze, met uitzondering van wat kostbare werken, overgedragen aan de TFT. Op ongeveer 1500 banden Engelse en Duitse letterkunde na, is deze collectie -met uitzondering van doubletten- onder signatuur TFK opgenomen in de TFTbibliotheek. Deze titels voor zover ze al in het automatisch bestand zijn ingevoerd kunnen via de KUBbibliotheek geraadpleegd worden. Pater Achilleüs werd de eerste beheerder van de TFTleeszaal. Samen met pater Cools vormde hij in het begin de volledige personele bezetting van de TFTbibliotheek.

De TFT woonde in bij de Katholieke Universiteit Brabant. De leeszaal bevond zich op de elfde verdieping. De boekenmagazijnen met de ongeveer 250.000 banden uit de kerkelijke bibliotheken waren in de kelders. Het faculteitsbureau zat in het hoofd-noodgebouw. Colleges werden gegeven in nood-noodgebouwen. De werkkamers van de docenten waren thuis. In 1980 kon de faculteit aan de Academielaan een eigen gebouw betrekken. Een prachtig gebouw dat oorspronkelijk bedoeld was voor studentenvoorzieningen. De culturele manifestaties die onder de naam "Posjet"plaats vonden in dit gebouw verplaatsten zich naar het nieuw opgerichte "sociaal-cultureel centrum voor muziekconcerten: het Noorderligt". Daaruit is het popcluster, " 013", voortgekomen. De andere voorzieningen, zoals de eetgelegenheid voor de studenten, de mensa, gingen naar de campus. In waarlijk kapucijnse geest werd de vroegere mensa ingericht als leeszaal.

Geraadpleegde literatuur:

Luchesius Smits: De urgentie van de studie-reorganisatie voor de Nederlandse grootseminaries; studiebijeenkomst te Culemborg, 22 mei 1963; 60 blz.

De katholieke kerkelijke bibliotheken in Nederland: rapport van de Commissie Kerkelijke Bibliotheken uitgebracht aan het Nederlands Episcopaat en de Stichting Priester-Religieuzen; Breda, 1973; III,34 blz.

Regel en testament van onzen Heiligen Vader Franciscus, benevens de constitutiën der Minderbroeders Kapucijnen; Tilburg, Snelpersdruk van N.Luijten, 1884; 157 blz.

Constituties der Minderbroeders Kapucijnen van den H.Franciscus; ‘s-Hertogenbosch, Typ.Cap., 1911; 133,18,XXIV blz.

Over de bibliotheken; (Den Bosch), Typ.Cap.Busc., 1910; 6 blz.

Pater Hildebrand; De Kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik; Antwerpen, Archief der Kapucijnen, 1945/1956; 10 delen.

Minderbroeders-kapucijnen in Nederland: zoeken naar nieuwe wegen en vertrouwen in de toekomst, (red. Sjef van der Horst); Amstelveen, Luyten, 1985; 163 blz.

Feestnummer van "Roomsch Leven", aangeboden door de Administratie en Redactie bij gelegenheid van de herdenking der 50-jarige vestiging van de Eerw. Paters Capucijnen te Tilburg, 1 mei 1932; (Tilburg), Drukkerij Henri Bergmans, 1932.

Honderd jaar Kapucijnen Tilburg; (door Flavius van Riel); 1982; 44 blz.

Systematische indeling der bibliotheken van de Minderbroeders Capucijnen van de Nederlandsche Provincie; (‘s-Hertogenbosch, 1940); 45 blz.

Aartsbisschoppelijk klein seminarie, Culemborg/Apeldoorn, 1906-1956, Gedenkschrift; Utrecht, 1965; 62 blz.

16 november 1999