Ton
van
Reen
gedichten
God is wel goed, maar niet gek
Het gebeurt, op een late
dag in december
zo’n dag, staalblauwe
kou, muisgrijze dromen
In het lome lauwwarme
namiddagcafé
aan het dorpsplein in
Baarlo, op nummer negen
waar pronte roodblozende
kasteleinsdochters
lauw bier, glühwein en
hete adem serveren
stapt een man binnen,
klein, tafelpootgroot
Nederig, een beetje
galant, zet hij zijn hoed af,
neigt zijn hoofd even
naar de dicht bij de borsten
van de dochters
ingedommelde dorpsklanten
klimt op een stoel om
mensgroot te lijken
en overziet met enig
afgrijzen deze uitvergroting
van de leegte van het
bestaan op dorpsgrootte.
Aangedaan knipt hij met
zijn vingers, tsssak!
en alles in de
boerenkroeg verandert bij toverslag
De kleine man kijkt naar
het doorrookte plafond
waaraan worsten en
hammen te drogen hangen
versteend in de rook van
sigaren, turfvuur en bronst
Hij kijkt naar de klok,
knipt met zijn vingers, tssak!
Op dat moment dansen
vanachter de koekoek
honderden goudkleurige
vlinders te voorschijn,
entssak!oment dansen vanachter dhet
bestaaan op dorpsgroote, maatstrijken neer op alle balorige
hoofden aan de bar
en zetten de kerels voor
lul in elkaars aangezicht
De mannen, bronstig als
stieren in meiweiden,
zijn verstomd. Wie durft
hen, trotse dorpse klaplopers
zo voor zak te zetten op
deze lauwe namiddag
op dit hondsuur, waarop
borrels, wijn en bier
voor de halve prijs
weggaan om hen gedwee
naar de lange leegte van
de avond te voeren
weg te laten dromen in
een orgie
van bier en heksenmelk
uit jonge borsten
Verbaasd en wat bang
kijken ze naar hun handen
hun rouwrandnagels
ineens gelakt met bladgoud.
Ze zitten voor gek.
De muziek uit de
Würlitzer juke-box, relict,
rockers uit de jaren
vijftig op hun stampende best,
valt stil. In plaats
daarvan klinkt een engelenkoor
dat ‘stille nacht,
heilige nacht, alles slaapt’ zingt,
een vreemd geluid op
deze schimmige dorpsplek
waar liefde lust is en
eer niet meer is dan macht
Ik vertel het nogmaals
en zonder mijn stem te
verheffen:
het is allemaal waar
gebeurd
zo maar in een dorpscafé
in Baarlo, dicht aan de Maas
zo maar op het eind van
een middag, de dag voor kerstmis
de dag waarop de
dorpsvrijgezellen in de kroeg samenkwamen
met de droom die avond
een van de kasteleinsdochters te naaien
Wie het wonder heeft
meegemaakt
- uitschot van de
dorpsrafelrand –
vertelt het keer op keer
weer
De man, tovenaar,
heksenmeester misschien
was niet langer dan één
been van de dochters
gemeten van voet tot
kousenband
maar met zijn kleine
verfijnde handen en zijn felle ogen
zette hij alles wat
altijd waar was geweest voor goed op tilt
Wie had ooit gedacht dat
God zelf
op kerstavond, voor de
verjaardag van zijn geboorte,
als een mens tussen
mensen
klein van stuk, meer een
gnoom of een sater
een klein warm dorpscafé
zou bezoeken
in de late namiddag nog
wel, op het hondsuur,
de tijd die stukvalt
tussen middag en avond
de tijd dat dorpsvolk
met de ziel onder de arm
beschutting en warmte
zoekt in de kroeg
bang voor de waarheden
van de komende nacht
Valavond, tussen zes en
zeven, tovertijd
God komt naar zo’n
vergeten dorp als Baarlo
Op zoek naar warmte
loopt hij de kroeg in,
waar de bronstige
dorpsdonders aan de bar zich vergapen
aan de zachte borsten
van vijf vrijpostige kasteleinsdochters
In die late namiddag is
alles veranderd
toen God het café
verliet, had hij de vijf donkere dochters
vingerknip, tssak!
in vijf beelden
herschapen, gedaanten van goud
verbeeldingen van hun
eigen kleine zelf
Hun korsetten en hun
kousenbanden waren van zilver
en hun schaamte werd
gesierd met zilverig engelenhaar,
wat bewijst dat God van
een grap houdt
en zeer gesteld is op
meisjes
Het gebeurde een paar
jaar geleden, zo ongeveer,
zo men zegt, tijd is
niet te meten in een dorpskroeg.
Voor vijf euro kunt u de
dochters bezichtigen
zoals ze daar staan in
een hoek van de warme kroeg,
een beetje verstoft
onder lamplicht en spinrag
in de pisgeur van het
bier van de plaatselijk brouwer
aan het dorpsplein in
Baarlo, op nummer negen
Zoals ze daar staan,
stil, nog steeds vol verbeelding
als bewijs van Gods
almacht staan ze daar
doodstil, iets meer
waard dan een kermisattractie
hun borsten zo hard als
goud zacht is
hun dijen zo koud als
goud warm is
Nog steeds vertellen de
mannen
die zich op het hondsuur
in die late namiddag
aan de
kasteleinsdochters zaten te vergapen
hoe zacht die meiden
vroeger waren
toen, vóór die dag dat
God hen allen
op hun waarde kwam
schatten
De kerels aan de bar,
kwaadaardige binnenberen,
klophengsten zonder
hart, hebben geluk gehad
ook al lopen ze nog elke
dag voor gek
met hun niet te
verwijderen gouden vingernagels
waarvoor ze zich tot hun
dood zullen schamen
God had hen harder
kunnen straffen
zoals hij dat deed in
een andere kroeg, in Bree,
een dorp verderop,
rafelgat van de Peel
In het plaatselijke
hellegat, de kroeg, dicht bij de kerk
waar de hoeren zo
veeltallig zijn als de ratten
heeft God de kloten van
de kerels aan de bar
in klinkende juwelen
veranderd, in precies dat
wat de mannen dachten
dat hun ballen waard waren
In een gulle bui schonk
God hen een zak van zilver
waarin twee knoerharde
kristallen ballen rinkelen
God denkt met de mensen
mee
en weet alles op hun
waarden te schatten
Let wel: God is wel goed
maar niet gek
Ton van Reen
|