Wilf Mbanga

Vrijplaats CuBra

Hoofdredactionele commentaren uit The Zimbabwean

vertaald door Paul Bogaert

 


Hoofdredactioneel commentaar 19-11-2013

Plaatselijke gemeenschappen hebben bewustmaking nodig

Er is een toenemend verontrustende trend gaande onder mijnbouwbedrijven, in het bijzonder degene die in de afgelopen 10 jaar zijn begonnen. In plaats van een deel van hun winst te gebruiken voor zelfbewustmaking en ontwikkeling van de gemeenschappen rond de mijnen, brengen hun activiteiten families tot armoede zonder vooruitzichten op een betere toekomst.

Het treurige verhaal van de Marange diamantvelden is uitvoerig verteld en het zou verbazend zijn als er nog mensen , in het bijzonder beleidsmakers, zouden zijn die zich hiervan niet bewust zijn. Echter voor de goede orde, honderden families werden verplaatst van hun voorouderlijke thuis en herplaatst naar Arda Transau. Anderen wacht hetzelfde lot.

Terwijl herplaatsing naar een nieuw thuis een redelijk, zelfs nobel idee zou kunnen zijn, leven deze herplaatste families in een hel. Ze zijn afhankelijk van karige aalmoezen en voedselgiften, zij hebben geen toegang tot medische hulp en er is nauwelijks enige landbouwgrond in Arda waarmee de families zichzelf kunnen onderhouden.

De mijnbedrijven blijven inbreuk maken op de plannen voor beweiding en landbouw die nog steeds leven onder de families die zijn achtergebleven. Andere middelen om te overleven – zoals het verkopen van producten – zijn door de mijnen verboden, wat de voedselonzekerheid en armoede onder de huishoudens vergroot.

Hetzelfde is het geval in andere gebieden, waaronder het platteland rond Mutoko waar verschillende mijnen zwart graniet winnen en grote winsten maken terwijl de plaatselijke gemeenschappen lijden.

Uitbreiding van activiteiten daar heeft weidegrond en landbouwgebied beperkt en er zijn ook andere angsten. Er is ook wijdverbreide bezorgdheid dat de stofwolken die door ontploffingen en vrachtwagenbewegingen worden veroorzaakt ademhalingsproblemen onder de dorpelingen kunnen veroorzaken.

Er is, derhalve, een schril contrast in de wijze waarop de mijnbedrijven zakendoen.

Het delven van mineralen veronderstelt de bedrijven winst op te brengen, maar deze winsten worden ook verondersteld omringende gemeenschappen te compenseren en te ontwikkelen.

Het doen mislukken van het scheppen van evenwicht tussen winst en plaatselijke ontwikkeling is een gegarandeerd recept voor strijd, zoals we hebben gezien in landen als Nigeria, waar conflicten uitbraken toen multinationale oliemaatschappijen  er niet in slaagden de opbrengsten te delen met de plaatselijke gemeenschappen.

Wat zelfs nog ernstiger verontrust is dat de regering, die een toezichthoudende rol in de mijnsector moet hebben, niets doet om dit onrecht recht te zetten. Feitelijk lijkt de regering met de mijnen samen te werken.

Misschien is dit onvermijdelijk als men bedenkt dat de regering grondig betrokken is in de huidige winning van de mineralen en dus onmogelijk toezicht kan houden op zichzelf.

Maar dit moet veranderen. De regering moet zijn betrokkenheid in de mijnbouwsector beperken tot de rol van toezichthouder en ermee stoppen een mijnbouwbedrijf te zijn. Daarna moet men voor de dag komen met passende wetgeving, beleid en regelgeving, zodat mijnbouwbedrijven verantwoording moeten afleggen voor hun handelen en garanderen dat de plaatselijke bevolking baat heeft bij de exploitatie van mineralen in hun gebieden.