In een moordend tempo verdwenen langspeelplaten
uit de wereld, toen er iets nieuws kwam, en wij met man en macht
aan het opruimen sloegen. Als in een flits verdwenen ze, op de
achtergrond eerst, werden even nog heen en weer gesjouwd, raakten
vergeten, en begonnen te verdwijnen...
Ze werden vermalen tussen de tanden des tijds, ze
werden gedumpt, ze werden opgehaald langs de straatweg, werden
versmolten, verbrand, door reuze-shredders en hakselaars
verbrokkeld en versnipperd, en begraven uiteindelijk op de
vuilnisbelt.
... Alleen hun gezicht blijft ons bij, mooie
herinneringen, en spijt, weemoed...
Een enkele verzamelaar scharrelt nog langs de
bakken op de vlooienmarken, langs de kerkhoven van wat afgedankt
is... op zoek naar iets nieuws uit het verleden...
HET GEZICHT VAN DE MUZIEK
Langspeelplaten zullen schaars worden. Ze gaan
verzameld worden, als prenten uit de 16e eeuw, die ooit uit een
boek gescheurd zijn, en aan het zwerven geraakten.
De zwarte schijven en hun hoezen zullen nagejaagd
worden door collectioneurs, grafische musea, en muziekmusea
wellicht.
De hoezen van de platen bepaalden het gezicht van
de muziek, vormden een portret, anders dan een cd. Die draagt een
pasfoto, omwille van de identificatieplicht.
Niets ten nadele van cd’s, ook zij zijn aan het
verdwijnen, zullen verzameld worden, en in mooie musea
terechtkomen.
Gezicht, pasfoto, en nu tendensen naar
niet-verpakte muziek, muziek die gezichtsloos is. Wordt
rechtstreeks binnengehaald van het internet, legaal of illegaal,
en afgespeeld op apparatuur op zakformaat, voor onderweg, en voor
thuis.
I-tunes geeft nog een minimaal plaatje bij het
afspelen. Een plaatje van een hoesje, dat mogelijk ergens bestaat,
of is het slechts het idee van een hoesje dat het bestaan ervan
suggereert?
De illegale torrent-sites leveren bovenal muziek
zonder gezicht, in grote hoeveelheden, en voor iedereen
bereikbaar: www.dimeadozen.org, 15.682 bootlegs, nooit
eerder op plaat of cd uitgebracht, voor ieder die wil, www.hungercity.org,
een maand geleden gecrasht en alles kwijtgeraakt, nu alweer 2686
bootlegs, en www.pinkrobert.net heeft zojuist 119 bootlegs
ter beschikking gesteld van de Beach Boys... Gezichtsloos. In een
enkel geval slechts heeft een amateur liefhebber een poging
ondernomen de ziel van de muziek aan een buitenzijde zichtbaar te
maken.
Deze muziek is zijn uniforme gezicht kwijt, is
onherkenbaar geworden voor iedereen buiten de eigenaar om. Die
hebben zelf ook een hoesje gemaakt, of gewoon niets.
De enorme massa langspeelplaten die wereldwijd
werd geproduceerd in de jaren ‘60, ‘70 en ‘80 van de vorige
eeuw, het zwarte goud in kartonnen schuiffoedraal, is voor een
goed deel in onbruik geraakt, ligt op zolders, in kelders,
schuurtjes, bij uitdragers, op rommelmarkten, of, een stapje
verder nog, op vuilnisbelten.
Een kleine groep verzamelaars nog maar, die
analoog boven digitaal stellen, deelt het genot van andere tijden,
van de oorspronkelijke draaiers van deze schijven. Ook zij brengen
hun tijd door op loopafstand van een pick-up, als ware het een
kampvuur, in de kou, gaan op in de muziek, staren in de vlammen,
hoes in de hand, of in de buurt, binnen handbereik.
Platen brachten een nieuwe manier van luisteren
met zich mee. Waar radio nog onderdompelt in de muziekkeus van een
ander, wordt hier de oneindige herhaling van één en hetzelfde
mogelijk, en we zien Nietzsche zitten, achter zijn piano, zijn
best doend om de uittreksels van de opera’s van Wagner voor
zichzelf ten gehore te brengen, of in de koets klimmen, om een
dagenlange reis te ondernemen, om eens een enkele keer een opera
te kunnen gaan beluisteren.
Ten opzichte hiervan is luisteren is meer
niet-luisteren geworden. Uitstel is mogelijk. Een volgende keer.
Even een biertje. Telefoon.
Oudere generaties warmden zich aan de pick-up,
zoals ook de nieuwe verzamelaars van het zwarte goud dat doen, en
elke twintig minuten keren zij de plaat, of herhalen een zojuist
afgespeeld nummertje, voorzichtig, arm omhoog, maar pats, en de
naald huppelt over de schijf, en ploegt gewoon voort, door de
voren van het vinyl, op weg naar het einde, en neemt zijn eigen
sporen voor lief. Hij voegt eenvoudigweg het onvermijdelijke toe
aan de muziek, zoals ook goede vrienden hun deel toegevoegd
hebben, na een uitleenpartijtje, vette vingers en vlekken, zodat
uiteindelijk, na jaren van gebruik, de hoes bovenal verhaalt van
het glorieuze verleden van de muziek, de hoes, het gelaat van de
gehavende muziek... O, die zwarte ziel van vele levens...
De hoes bracht de muziek tot uitdrukking, en er
zijn mooie hoezen voortgebracht en vooral lelijke natuurlijk, maar
het is als met mensen, mooi en lelijk, en dat kan voor de
liefhebber geen probleem zijn.
In het gebruik van de muziek was geen sprake van
afwijzing van een hoes. Daar leerde men mee leven, begripvol,
teder, en vol mededogen, en het lelijke eendje groeide mee, met de
muziek. Werd niet mooier, werd geen zwaan, maar kreeg gaandeweg
iets van de allure van de muziek.
De beelden die de hoezen toonden of opriepen in
hun afbeeldingen kleurden, of stuurden zelfs, de leefwereld van de
gebruikers, van hen die kochten. De beelden voedden de behoefte
aan kennis, aan verhaal, aan mythologie over de sterren op
afstand, wat nog eens aangevuld werd door een industrie aan
muziektijdschriften, die op geheel eigen wijze verslag deden, over
het object van de gedeelde liefde. Verliefd en dromerig en
onbeholpen, onverschillig, of vol haat, als echte minnaars, in wat
voor staat van liefde dan ook.
Oneindig veel feiten deden de ronde, feiten veelal
buiten de muziek om, en die slechts voer gaven aan de behoefte de
sterren omhoog te krijgen, of in de lucht te houden.
De hoezen brachten destijds de leefwerelden van de
oneindig vele subculturen als vanzelfsprekend in beeld, en thans,
nu de beelden op zich zijn komen te staan, brengen ze vooral
raadsels voort. Ze moeten ontcijferd worden, stukje bij beetje, en
onder het verstrijken van de tijd aan het geheugen ontfutseld
worden, van deze of gene oude liefhebber, die het mogelijk nog op
een rijtje heeft staan... Hoezen zijn iconografische
studieobjecten geworden. De subculturen zijn verdwenen, opgegaan
in rook, verloren in de tijd, en de beelden moeten gelezen worden,
als een 17e eeuws Hollands schilderij...
... In 1967 verscheen Sgt. Pepper, met een
hoes van kunstenaar Peter Blake, en in 1969 Abbey Road, met
een foto van Iain Macmillan, als een rijtje eenden over het
zebrapad,
en
deze werden minutieus bestudeerd, tot in de kleinste details, met
vergrootglazen en alles wat er was, en andere hoezen van The
Beatles werden erbij gehaald, om het beeld compleet te krijgen, en
de bewijzen stapelden zich op, over de vroegtijdige en geheim
gehouden dood van hem die eigenlijk McCartney was. Kijk, hij loopt
uit de pas op Abbey Road, blote voeten ook nog, het nummerbord van
de auto gaf een sterfdatum, en Lennon, voorop in het wit, is een
priester, die een begrafenisstoet vooraf gaat, en de blote voeten
weerom, duiden het lijk, en op St. Pepper zagen we een Welsh'
symbool van de dood boven het hoofd van de namaak-McCartney... een
hand...
Wat voor Marcel Proust het koekje van zijn tante
was, een Madeleine, en gedoopt in bloesemthee, en hem in
een oneindigheid aan herinneringen en schrijfwerk voor zij A la
recherche du temps perdu wierp, is voor de generaties van de
langspeelplaat de platenhoes, en alles wat in de aanschouwing
ervan opgeroepen wordt. Zoals het koekje het geheugen van de
schrijver stuurde, zo ook sturen de hoezen...
... Trout mask replica, van Captain Beefheart,
ik kocht hem in 1970, in de uitverkoop, louter vanwege de hoes,
van Cal Schenkel, Beefheart met een vissenmasker, en het was
lelijk schrikken toen ik deze plaat opzette, en mijn broer erbij
kwam, en mijn moeder in paniek de stofzuiger neerwierp omdat ze
dacht dat er iets heel verschrikkelijks van de zolder af kwam
vallen, en ik kon toen ook niet weten dat ik die plaat later nog
een keer moest kopen, omdat de eerste op was, en later nog eens,
op cd, omdat ik die muziek, die met een hoes begon, nog steeds
niet missen kan... Die hele gang van Beefheart door mijn leven...
... Mijn broer was voor de Stones, en goed ook.
Mogelijk begon daar ergens zijn liefde voor Frank Zappa, en zijn
Mothers of Invention. Bij de hoes van We’re only in it for
the money om precies te zijn, ook van Cal Schenkel, want daar
werden die Beatles toch even flink te grazen genomen.
Natuurlijk hadden wij de Sgt. Pepper niet, maar op
een dag, eind jaren ‘60, had mijn broer een exemplaar van een
rechtgeaarde Beatles-fan te leen weten te krijgen. Hoe hij dat
voor elkaar gekregen heeft heb ik nooit begrepen, want iedereen
kon zien dat hij van de Stones was, op honderd meter afstand al.
Mogelijk was het zendingsdrang, van de arme jongen, en meende hij
dat er ergens iets te bekeren viel, maar hoe dan ook, wij hadden
die plaat een avond, en die gast was erin geluisd. Gedraaid hebben
we hem uiteraard niet, we hebben alleen de hoezen naast elkaar
gelegd, zitten vergelijken, en hard gelachen, met Zappa op de
draaitafel. Dit was duidelijk ander spul, dit loog er niet om.
... Onweer boven de Sgt. Pepper, bliksem, en dat
aangeharkte tuintje, met zijn perkjes, dat zag er bij Zappa toch
heel wat beter uit. De Mothers zagen er sowieso veel beter uit,
niet van die rare pakjes, maar echte kleren, ook al mochten wij
daar vast en zeker niet in over straat... Dat hoefden we niet te
vragen...
Breda, 26 september 2008