Jan
de Bie, die kunstschilder in Den Bosch wilde worden, zat diep in
de Rock ‘n’ Roll, Elvis, Chuck Berry, Dion, dat soort spul,
toen hij tegen Bob Dylan aanliep. Een plaat, die net uitgekomen
was, en waarvan de ontdekking ongeveer samenviel met de ontdekking
van een andere gelegenheid, van De Blokhut, halverwege de
Vughterstraat.
Tot
op dat moment kwam hij eigenlijk alleen maar in de Perroquet,
een echte vette kuiventent, op de Markt, op de hoogte van waar
Jeroen Bosch woonde. Hij voelde zich daar veel beter dan bij zijn
moeder thuis, veel vrijer, en er kon daar ook eens ergens over
gesproken worden. Hij was daar dan ook kind aan huis.
Over
De Blokhut had hij opgevangen dat het meer voor
artistiekelingen was, en daar wilde hij wel bij komen te horen.
Hans Vlek kwam er ook, en Jantje van Loon.
In
dezelfde tijd opende er een nieuwe platenzaak, en Jan ging eens
kijken of ze daar wat hadden staan. Een hoop bekends, maar toen
stond hij plotsklaps voor die nieuwe Dylan, Subterranean
Homesick Blues. Hij bekeek de achterkant van de hoes eens goed
en hij werd onmiddellijk gegrepen. Dat was een goeie zonnebril
zeg, die plaat moest hij hebben. Hij was de winkel nog niet uit of
hij trok de lp uit zijn draagtas, om die Dylan eens even goed te
bekijken. Dat zag er wel heel tof uit, zo.
Thuis,
op zijn kamer, zette hij de plaat op, en hing de hoes, met de
achterkant naar voren, aan de muur, naast de spiegel. Precies zo’n
bril moest hij hebben. Meteen op zoek, en hij kwam er heel dicht
bij in de buurt. Bij een drogist, een eindje verderop. Mee naar
huis, naar boven, en voor de spiegel. Hij leek best wel op Dylan.
Hij had ook krullen, iets teveel, maar dat zag toch niemand.
Toen
hij in de avond zijn moeder voorbij geglipt was, zette hij zijn
bril op en toog naar de Perroquet, waar niemand van hem
opkeek. Ze zullen gedacht hebben dat hij in Roy Orbison zat. En
die was daar ook goed.
Na
een paar uur, en gewend aan zijn bril, trok hij zijn stoutste
schoenen aan. Hij wilde wel eens weten hoe het er in de kunst aan
toe gaat. Hij stond op en ging op weg naar De Blokhut.
Naarmate hij echter naderde voelde hij zijn benen zwaarder worden.
Het was ook niet niks, op weg naar wat zijn verdere leven ging
worden, en toen hij de klink van de deur vastpakte werd hij
overvallen door drempelvrees. Een eerste binnenkomst zet een
behoorlijke stempel. Hij stond daar te dralen, met de klink in
zijn hand, toen hij wat verderop in de straat volk aan zag komen.
Nog kunstenaars ook waarschijnlijk, dacht hij, nu kon hij niet
meer terug. En hup, vooruit, daar ging De Bie, en hij maakte zijn
entree.
Jazzmuziek,
geroezemoes, en donker, erg donker. Bijna zwart, en vergeven van
de rook. Jan voelde zich bekeken. Hij werd bekropen, door wat hem
te wachten stond. Straks maar een biertje, en hij snelde meteen
rechtdoor naar de toiletten, achterin de zaak.
Fel
licht. Hij liet zich even bijkomen. Dat had hij gehad. Pfoeh. Het
viel hem zwaar, maar al met al, die eerste stappen op weg naar de
schilderijen die hij moest gaan maken, die waren hem niet
tegengevallen. Hij was er niet echt van gaan zweten. Nu dus
verder, het echte werk. Hij drukte zijn zonnebril wat aan. Diepe
zucht, en naar binnen.
Leek
nog donkerder nu daar. Hij moest wennen, en hij stond daar zo,
beetje onwezenlijk, met zijn ogen te knijpen achter zijn
brillenglazen, toen hij vanuit een hoek ... Hé blinde... hond
kwijt..? hoorde roepen. Een vrouwenstem. Het leek hem alsof
hij gestoken werd. Alsof er een bliksem naar hem toegesmeten werd.
Acuut was hij ontdaan, in de war, ondersteboven, en hij koos het
hazenpad. Zo snel hij gekomen was, was hij ook weer verdwenen.
Naar de Perroquet.
Bijkomen,
en nog maar even geen kunstenaar.
En
toch, de kop was eraf. Niet overhaasten nu. Even nog gewoon Roy
Orbison.
|
|