CuBra
INHOUD HOEZEN
Home
Beeldende kunst

Over hoezen van langspeelplaten

Het gezicht van de muziek

onder redactie van H. van Boxtel en Ed Schilders

The Who - The Who Sell Out - Pim de Kort

En toen stond op een doordeweekse dag, op een morgen, met zijn fiets, de duivel voor de deur.

Hij wou weten of ik mijn grammofoonplaten van de Who wilde verkopen en hij bood direct een geldbedrag voor de verzameling.

Eerst was ik verbaasd: waar heeft hij mijn adres vandaan en van wie komt dat verhaal?

Het konden geen vrienden zijn, die zouden dat nooit doen. Bekomen van de verbazing, vond ik het ook een onbehoorlijk voorstel, want de Who was in die dagen een deel van mijn ziel en zaligheid, dacht ik; van mijn welbevinden.

"Hoe kom je aan mijn adres?" vroeg ik de duivel, een tenger blond mannetje, zeker niet mijn leeftijd, een stuk jonger en allerminst met de verschijning van een stevige Who-fan, zoals de mijne. Maar de duivel gaf geen antwoord.

Wie had het hem verteld? Het zou de platenboer kunnen zijn, uit een van de centrale winkelstraten van de stad waar ik woonde. Dat idee gaf een glimmend gevoel van trots: maar natuurlijk, de platenboer, die zal het geweest zijn, wie anders dan de grammofoonplatenverkoper. Ik mocht hem. Als ik er was kreeg ik koffie en we vertelden elkaar vol zelfrespect over onze muzikale smaken; een beetje opschepperig ook. Ik was voor de Who en van hem weet ik het niet meer, maar het zullen de Beach Boys zijn geweest.

Nu ik dit schrijf, herinner ik mij hem als een grote, corpulente, kalende knaap, met een opgeblazen snoet en een bril, die niet alleen platen wou verkopen, maar die nieuwsgierig was en over het leven wilde weten; meer een soort kroegbaas. Hij had de winkel ingericht als een café, met in het

midden van de zaak een grote cirkelvormige toog met barkrukken. De ruimte eromheen bleef opvallend leeg: er waren nauwelijks reclame- uitingen of affiches zichtbaar. Hij kende mij ergens van, zoveel was duidelijk, maar waarvan heb ik nooit gevraagd; ik heb wel een vermoeden.

De duivel trok zijn wenkbrauwen hoog op en keek mij vragend aan. Dit is een overval, dacht ik: als een huis-aan-huisverkoper doet hij. Veel bedenktijd zou ik niet krijgen, dat zou des duivels kans op welslagen verkleinen. Maar denktijd had ik nodig, het ging hier verdorie om de uitverkoop van de ziel; míjn ziel!

Ik stelde voor eerst maar eens alle vinyl naar beneden te halen en te laten zien waar het daadwerkelijk om ging. Alle grammofoonplaten had ik niet, alleen het begin, tot aan de helft, misschien iets er overheen.

Tommy had ik niet gekocht en de platenboer was teleurgesteld geweest, want Tommy was het meesterwerk. Zijn teleurstelling deed mij goed, het gaf een gevoel van boven de dingen te staan. Hoezo moest ik alles kopen van de Who? Omdat het volledig moest zijn, omdat het anders niet deugde?

Ik keek naar de bemodderde schoenen van de duivel en aarzelde, want al sinds geruime tijd was de opwinding bij het beluisteren en besnuffelen van mijn Who-platen verdwenen, zo bedacht ik. Ik herinnerde mij dat deze bewogenheid altijd het sterkst was geweest in de ochtend na de aankoop van de grammofoonplaat. Dan legde ik de platen voor het slapen gaan onder mijn bed, want dan kon ik ze meteen bij het ontwaken nog in bed ter hand nemen. De dagen erna werd het bezit snel gewoon, ebde de vreugde weg, werd de kleine spijt voelbaar. Meestal was het niet wat ik gehoopt had, ook al vertelde ik het mijn vrienden anders.

Nu fronste de duivel zijn wenkbrauwen. Ik rechtte de rug, draaide mij om en holde de twee trappen op naar mijn zolderkamer en liet de duivel achter in de deuropening. Ik zocht de platen bij elkaar, zo heel veel meer platen had ik niet, en juist wilde ik ze naar beneden dragen, een stapel singles en enkele elpees, toen ik mij bedacht: niet de Who Sell Out, die niet. Niet de witte bonen in tomatensaus! En ik schoof de plaat onmiddellijk tussen de spiraal en het matras van mijn bed.

De duivel was zichtbaar blij met de stapel. "Ze zijn er allemaal," zei hij uitgelaten, "alles van vóór Tommy, precies wat ik dacht." En toen, met schrik in zijn stem, "maar waar is de Who Sell Out?"

"Bedoel je die met de witte bonen in tomatensaus op de hoes?" vroeg ik luchtigjes. "Die heb ik niet meer."

Hij kon het niet geloven. "Maar waarom heb je die dan niet?" probeerde hij nog.

Ik wilde iets ter verontschuldiging aanvoeren: kwijt, stuk of gestolen. Maar zonder verder nadenken zei ik, dat ik de plaat verkocht had. Ik schrok ervan. Ik was bang dat de duivel wilde weten aan wie, om er vervolgens direct heen te fietsen en navraag te doen.

"Dat zal grote invloed hebben op mijn bod," antwoordde hij alleen. Dat begreep ik, en ik begreep ook, daar in de deuropening, dat ik nu niet meer kon weigeren om te verkopen. Ik moest meegaan, en ook vond ik, dat ik erboven moest staan, dat ik moest tonen dat ik onthechten kon, dat ik mijzelf kon bevrijden van aards bezit: ik wél en hij niet, en dat ik nieuwe wegen mocht gaan.

De duivel trok zijn portemonnee en rekende af. Hij stopte zijn buit in een fietstas, hing die aan de bagagedrager, groette minzaam, en verdween in de richting van een van de noordelijke randgemeenten van de stad, een eenzame duivel die misschien wilde beginnen aan een grootser leven, waar hij de Who bij nodig had.

 

(Wordt vervolgd)