Ik
zou de muziek niet missen, hield ik mijzelf voor. Direct na het
vertrek van de duivel vergat ik zelfs dat de Who Sell Out nog
onder mijn matras lag.
De
Who dook weer op bij de eerstvolgende verschoning. Ik nam de langspeelplaat
in de hand, en vroeg mij af waarom ik haar had willen bewaren.
Wou ik de grammofoonplaat beschermen tegen de gevaren op de
boerderij? Niet waarschijnlijk; de zonderlinge duivel zou beslist
goed voor
zijn aanwinsten zorgen. Ik stelde mij voor dat hij een hele mooie muziekinstallatie
bezat, beslist beter dan de mijne en veilig voor het vinyl, en
ik moest van mezelf ophouden met zeuren, mijn verlies toegeven en de
kleine boer verder met rust laten.
Maar
het onbehagen bleef. Was het mijn reactie op het uitgebrachte bod?
(Ik
had niet onderhandeld en was direct met het bod akkoord gegaan.) Had
ik iets kostbaars weggegeven, of zat het hem in het verstoppen van
de plaat onder het matras? Dat was nou niet direct een voorbeeld
van boven de dingen
staan. Waarom was het nodig geweest om de plaat te verbergen, vanwaar
die geheimzinnigheid? Waarom moest de Who Sell Out behouden blijven
en niet een van de andere platen: van wat was de Who Sell Out een
reliek? Wat wilde bewaard blijven? Wat moest gered worden? Gered
waarvan en beschermd waartegen? Waarom niet het eerste singletje
bewaard? Dat zou
nog hout snijden.
Nadat
de plaat onder het matras vandaan kwam, heeft deze nog enkele weken
rechtop en steeds in het zicht, bij mij op de studeertafel
gestaan, leunend
tegen de muur en met de bonen naar mij toegekeerd. (Daar had de
plaat al vaker gestaan.) Was
de Who in hoopvolle afwachting van definitieve inlijsting? Zat
daar de kneep?
Inlijsten? Dan was het dus: de hoes die ik wilde bewaren,
het omslag,
die wonderlijk lelijke hoes, met daarop de leden van de band met bizarre
reclames, met dubbelzinnige verkooppraatjes, aan beide zijden twee,
voorop en achterop, voor ieder lid een helft van een kant van de plaat:
deodorant, iets tegen puistjes en iets voor dikke spieren, en de zanger
van de groep zat in een bad van witte bonen in tomatensaus, tot aan
zijn nek zat hij erin. (Ik had het altijd jammer gevonden, dat
niet de gitarist
met de grote neus in de bonen was gaan zitten.) Witte
bonen in tomatensaus, dat je dat doet! Hoeveel blikken heb je daarvoor
nodig? Idioot en geniaal!
Toen
de kleine boer op bezoek was, had ik de plaat impulsief verstopt,
en nu
wist ik plots waarom. Ik kon er mijn ogen altijd al niet vanaf
houden. De
hoes met de witte bonen was de sleutel tot het geheim, zoveel was inmiddels
wel duidelijk. Boven de dingen staan door er in te gaan zitten, er
middenin; onaantastbaar in de bonenprut en stralend in de puree.
De witte
bonen toonden mij hoe ik de Who moest begrijpen: tegenspraak door
voorspraak door tegenspraak en voorspraak, altijd weer, laag op
laag.
Dat was het, de Wie zonder vraagteken, vragen zonder vraagteken en
zekerheden met. Aan het eind de boel kapotslaan, want klaar is
Kees, nietwaar?
Het is de moeder aller toegiften (dat hoef ik hier toch niet uit te
leggen).
Dit
was voor mij -- dat geef ik toe, want in vergelijking met de
kleine boer was
ik ook een beginner van het leven -- een heel nieuw inzicht: het
kan van
tweeën één zijn, ook als het met elkaar in tegenspraak is. Dit
was geen
eendimensionale spotternij, maar een meervoudig gelaagde boodschap
van de gitarist met de grote neus en ook begreep ik waarom hij
niet in de bonen was gaan zitten. Het moet voor de groepsleden een
flinke
strijd zijn geweest: wie in de bonen zou mogen zitten, en met gemak
had de leider van de groep dat voorrecht voor zich kunnen opeisen,
maar dat deed hij niet. Wie gaat er in hemelsnaam in een bad met witte
bonen in tomatensaus zitten? En dan kán het, en je staat vooraan
om het
te kunnen, en dan doe je het niet, en geef je het weg!
Meer
dan welke hoes ook was dit een kunstwerk. Ik wist het, en ik was
de trotse eerste bezitter gebleven, en dat was kantje boord
geweest; gered van de uitverkoop, verdulleme.
Grote
jongens, die denkers van de Who, en ik doorzag het, en om dat te gedenken
moest de langspeelplaat bij mij blijven. De hoes was tevens monument
geworden. (Van inlijsten is het overigens nooit gekomen.)
En
zo verdween het onbehagen als sneeuw voor de zon. Deze elpee mocht
de kleine boer niet hebben. Bovendien, je koopt geen artistieke vergezichten
voor een prikkie aan de deur. Je vindt zulke zaken niet door bij
iemand aan te bellen en volstrekt onaangekondigd zijn verzameling
op te
kopen. Je kan het krijgen, maar niet de ziel. Zo
heb ik het gevoeld en nu denk ik het met boosheid. Andermans verzameling
kopen is als een loze kreet. (Ik hoop dat de kleine boer dit nog
gaat lezen.)
En
daarna? Ik ben nog op zoek geweest naar de geldwaarde van de hoes,
want
het is een kunstwerk. Maar de waarde valt tegen.
En
vandaag? Ik heb me suf gezocht. De witte bonen zijn verdwenen; nergens!
Weggeraakt onder andere dingen, ik zal nog eens goed zoeken.
|
|