De
Moldau – een herinnering aan dreigend onheil
Platen
kopen was in mijn middelbare schooltijd wel iets bijzonders te
noemen. Om bijvoorbeeld Sgt. Pepper of later Third van the Soft
Machine te kunnen scoren was het beslist nodig hiervoor een
spaarpotje aan te leggen. Je leefde als het ware toe naar het
moment van aankoop.
Gelukkig
waren niet alle platen even kostbaar.
Er
waren diverse labels die lager geprijsde verzamelplaten
uitbrachten, waar bijna altijd wel iets op stond wat de aandacht
trok. Ook brachten bepaalde grote winkelketens, onder een eigen
merknaam, platen uit. De muziek was soms een beetje merkwaardig,
viel wel eens tegen, maar ook wel eens mee. De hoezen hebben wat
mij betreft – afgezien van de informatie - zelden of nooit
specifiek de aandacht getrokken.
En
er waren natuurlijk ook vlooienmarkten, waar je goedkoop
allerhande bekende, onbekende en merkwaardige opnamen kon
opdiepen, al dan niet voorzien van een hoes.
De
platenhoes die hier ter sprake komt bestaat alleen nog in mijn
herinnering – omdat ik hem (net zo min als de plaat) niet meer
bezit. Daar komt nog bij dat vrijwel niemand hem verder heeft
kunnen kennen omdat er van die hoes slechts één exemplaar heeft
bestaan, van eigen makelei.
Het
gaat om een uitgave op het merk Discofoon, dat destijds, in de
jaren ’60 en ‘70, een eigen label van het warenhuis Vroom
& Dreesmann was. Onder dit label werden allerlei plaatuitgaven
uitgebracht, uiteenlopend van Dixielandmuziek tot
stereo-demonstratieplaten, waarop het wonder van stereofonische
weergave aan de hand van allerhande geluidseffecten en hard
gescheiden muziekfragmenten overtuigend werd gemaakt, ook voor
luisteraars met een kleine beurs. Zo iemand was ik. Wat dat
betreft is er in al die jaren niet veel veranderd.
Van
het Discofoon-label herinner ik me uiteenlopende uitgaven zoals
bijvoorbeeld verzamelplaten van The Kinks, Louis Armstrong,
Zuid-Amerikaans repertoire, Manitas de Plata, Udo Jürgens,
marsmuziek, Nina & Frederik, het Koor van het Russische Leger
en nog veel meer.
En
ook allerlei klassieke muziekproducties.
Vooral
die laatste waren, in tegenstelling tot de chique platen van
bijvoorbeeld de Deutsche Grammophon Gesellschaft, bescheiden
geprijsd en dus interessant voor mij. Vaak werden deze klassieke
stukken gespeeld door orkesten, dirigenten en solisten, waarvan de
namen mij verder totaal onbekend waren.
Daar
kwam op den duur enige verandering in, want later kwamen
verschillende van die namen uit mijn nog kleine maar groeiende
verzameling opnieuw of op een andere manier in beeld. In bladen
stond ineens iets over de specialistische kwaliteiten van mij
inmiddels bekende solisten, er ontstond hernieuwde aandacht voor
een bepaald orkest door toedoen van een club die-hard fans,
of er kwam een bepaald stuk langs in een programma op radio of
televisie. Je zag iemand bijvoorbeeld terug bij een
gelegenheidsconcert zoals de Last Night of the Proms van de BBC,
of, door louter toeval, in een zaal in de buurt. Dergelijke
ontdekkingen waren voor mij vaak een hele opkikker.
Nog
niet zo lang geleden hoorde ik met veel plezier op een
cassettebandje, jaren geleden opgenomen van een van de Nederlandse
klassieke muziekzenders, complimenteuze opmerkingen van de door
mij zeer bewonderde en verzamelde – inmiddels al lang overleden
– Canadese pianist en opneemfanaat Glenn Gould over de -
eveneens overleden - dirigent Jozef Krips, met wie hij diverse
memorabele repetitie- en studiemomenten had beleefd (die overigens
bij mijn weten nooit zijn vastgelegd).
Van
deze Jozef Krips zat in mijn verzameling een Discofoon- plaat
waarop de 5e van Beethoven stond, reden dus om die
plaat opnieuw nog eens aandachtig te beluisteren.
De
lezer stelle zich voor, dat een beginnende luisteraar naar
klassieken in de eerste plaats te maken krijgt met wat terecht
"de klassieken" mag heten: die 5e van
Beethoven dus, de Bolero, Bachs Brandenburgse Concerten,
Schilderijen van een tentoonstelling, enzovoort. En natuurlijk ook
De Moldau van Smetana.
Die
stond, samen met het Capriccio Espagnol van Rimsky-Korsakov en de
Serenade voor strijkers van Tsjaikovski, ook op zo’n
Discofoon-plaat. En die plaat had ik. Wie de uitvoerenden waren
weet ik inmiddels niet meer, want als gezegd heb ik die plaat niet
meer in mijn bezit.
(Ik
heb trouwens nagenoeg al mijn platen weggedaan. In mijn latere
studietijd moest ik nogal eens verhuizen. Dan kom je erachter dat
platen ook nadelen hebben: ze zijn zwaar, kwetsbaar en eisen enorm
veel ruimte op.)
Die
Serenade voor strijkers is mij altijd bijgebleven. Dat komt vooral
doordat het derde deel ervan, de Elegie, een treffend begin heeft,
dat op deze opname naar mijn idee helemaal goed werd uitgevoerd
met precies de juiste weemoedigheid in toon en tempo die een
klaagzang toebehoort. Op andere versies die ik later hoorde bleek
dat prachtige begin anders te worden gespeeld, teleurstellend
zelfs. Gelukkig beschik ik vandaag de dag opnieuw over een opname
met daarin het voor mij ideale begin van de Elegie, namelijk in de
versie van het Staats Symfonie Orkest van de Russische Federatie
o.l.v. Jevgenji Svetlanov – aan de naam te zien uit de tijd van
ná Perestrojka, en dus veel recenter.
Maar
het titelstuk van de plaat was ‘Die Moldau’ van Bedrich of
Friedrich Smetana.
De
hoes liet een afbeelding in zwart/wit van de Moldau zien,
vermoedelijk naar een houtsnede of gravure van de hoge,
rotsachtige oever, lang voordat de rivier Praag bereikte.
Het
stuk zelf wekt, zeker aan het eind, de indruk dat die rivier zeer
woelig is en dat bleek op die hoesafbeelding nergens uit. De
afbeelding vertoonde veeleer gekabbel en ik was het dus eigenlijk
niet eens met die hoes.
Plaatjes
uitknippen, verzamelen, combineren en opplakken was iets wat ik
toen ook graag deed en een mij totaal onbekende plaat, op de gok
gekocht op de vlooienmarkt, kon zodoende, vooral in geval van
teleurstelling, bij wijze van troost gemakkelijk een nieuwe vlotte
of alternatief ogende verpakking krijgen. Was er toch een reden om
hem niet meteen weg te doen.
Zo
kwam ik er bijvoorbeeld toe een breed lachende Dracula met grote
zichtbare hoektanden te plakken op een platenhoes van Tennessee
Ernie Ford – wie kent hem nog – de gospelzanger met de diepe
stem, wiens portret dus moest wijken voor de graaf uit
Transsylvanië.
Het
werd een rare hoes, die volgens mij ook iets over de muziek van
Tennessee Ernie zei, vreemde muziek, een diep keelgeluid, een
beetje potsierlijk, vond ik toen. Van Tennessee Ernie Ford heb ik
verder nooit meer iets vernomen.
Al
lang had ik een afbeelding van King Kong, rechtopstaand met
bezwerende armgebaren, waarschijnlijk een still uit de
klassieke stomme film, bij die verzamelde uitgeknipte plaatjes
zitten, wachtend op nieuwe omstandigheden.
En
zo ben ik er op een zeker moment toe gekomen om King Kong tegen de
hoes met het Moldaulandschap te houden. Toen bleek dat zijn beeld
zeer goed paste op dat van de rivieroever was daarmee een nieuwe
hoes geboren.
Op
slag was met het sfeertje van de kabbelende rivier korte metten
gemaakt en was het beeld veranderd in een verontrustend geheel: de
grote aap, die vanaf de oever dreigend oprees en zo een heleboel
toekomstig onheil suggereerde.
Wat
je noemt een evocatieve hoes, zij het dan dat aan de muzikale
inhoud van de plaat nog steeds niet helemaal tegemoet werd
gekomen, anderzijds een coïncidentie om niet meer te vergeten.
Het
op dit moment beschrijven van hoes en plaat en het speculeren over
het lot ervan doet het aantal betekenissen van die hoes alleen nog
maar toenemen.
Mijn
platenverzameling is inmiddels voor het overgrote deel verdwenen
in de tweedehands bak - en eventueel erger. Ik heb nog een
dertigtal platen bewaard, waarvan ik moeilijk afstand kon doen
vanwege de zeldzaamheid en om sentimentele redenen. Er is er nog
maar één over van de vlooienmarkt - met een zelfgemaakte hoes,
uit nood geboren, gewoon van wit papier, zonder opgeplakte
plaatjes, met daaromheen een plastic beschermhoes. En ook het
Discofoon-label is nog steeds tot mijn tevredenheid
vertegenwoordigd met de genoemde 5e van Beethoven en
The Kinks.
Achteraf
is het natuurlijk jammer, dat er nu van die Moldau-hoes met dat
dreigende onheil niets meer te zien is, hooguit nog voor iemand
bij wie die plaat misschien uiteindelijk terechtgekomen is, als
die niet allang zijn einde gevonden heeft op de vuilstort en dus
– behalve in mijn herinnering - helemaal niet meer bestaat.
|