CuBra
INHOUD HOEZEN
Home
Beeldende kunst

Over hoezen van langspeelplaten

Het gezicht van de muziek

onder redactie van H. van Boxtel en Ed Schilders

Friedrich Smetana - Die Moldau - Paul Bogaert

De Moldau – een herinnering aan dreigend onheil

 

Platen kopen was in mijn middelbare schooltijd wel iets bijzonders te noemen. Om bijvoorbeeld Sgt. Pepper of later Third van the Soft Machine te kunnen scoren was het beslist nodig hiervoor een spaarpotje aan te leggen. Je leefde als het ware toe naar het moment van aankoop.

Gelukkig waren niet alle platen even kostbaar.

Er waren diverse labels die lager geprijsde verzamelplaten uitbrachten, waar bijna altijd wel iets op stond wat de aandacht trok. Ook brachten bepaalde grote winkelketens, onder een eigen merknaam, platen uit. De muziek was soms een beetje merkwaardig, viel wel eens tegen, maar ook wel eens mee. De hoezen hebben wat mij betreft – afgezien van de informatie - zelden of nooit specifiek de aandacht getrokken.

En er waren natuurlijk ook vlooienmarkten, waar je goedkoop allerhande bekende, onbekende en merkwaardige opnamen kon opdiepen, al dan niet voorzien van een hoes.

 

De platenhoes die hier ter sprake komt bestaat alleen nog in mijn herinnering – omdat ik hem (net zo min als de plaat) niet meer bezit. Daar komt nog bij dat vrijwel niemand hem verder heeft kunnen kennen omdat er van die hoes slechts één exemplaar heeft bestaan, van eigen makelei.

 

Het gaat om een uitgave op het merk Discofoon, dat destijds, in de jaren ’60 en ‘70, een eigen label van het warenhuis Vroom & Dreesmann was. Onder dit label werden allerlei plaatuitgaven uitgebracht, uiteenlopend van Dixielandmuziek tot stereo-demonstratieplaten, waarop het wonder van stereofonische weergave aan de hand van allerhande geluidseffecten en hard gescheiden muziekfragmenten overtuigend werd gemaakt, ook voor luisteraars met een kleine beurs. Zo iemand was ik. Wat dat betreft is er in al die jaren niet veel veranderd.

 

Van het Discofoon-label herinner ik me uiteenlopende uitgaven zoals bijvoorbeeld verzamelplaten van The Kinks, Louis Armstrong, Zuid-Amerikaans repertoire, Manitas de Plata, Udo Jürgens, marsmuziek, Nina & Frederik, het Koor van het Russische Leger en nog veel meer.

En ook allerlei klassieke muziekproducties.

Vooral die laatste waren, in tegenstelling tot de chique platen van bijvoorbeeld de Deutsche Grammophon Gesellschaft, bescheiden geprijsd en dus interessant voor mij. Vaak werden deze klassieke stukken gespeeld door orkesten, dirigenten en solisten, waarvan de namen mij verder totaal onbekend waren.

 

Daar kwam op den duur enige verandering in, want later kwamen verschillende van die namen uit mijn nog kleine maar groeiende verzameling opnieuw of op een andere manier in beeld. In bladen stond ineens iets over de specialistische kwaliteiten van mij inmiddels bekende solisten, er ontstond hernieuwde aandacht voor een bepaald orkest door toedoen van een club die-hard fans, of er kwam een bepaald stuk langs in een programma op radio of televisie. Je zag iemand bijvoorbeeld terug bij een gelegenheidsconcert zoals de Last Night of the Proms van de BBC, of, door louter toeval, in een zaal in de buurt. Dergelijke ontdekkingen waren voor mij vaak een hele opkikker.

Nog niet zo lang geleden hoorde ik met veel plezier op een cassettebandje, jaren geleden opgenomen van een van de Nederlandse klassieke muziekzenders, complimenteuze opmerkingen van de door mij zeer bewonderde en verzamelde – inmiddels al lang overleden – Canadese pianist en opneemfanaat Glenn Gould over de - eveneens overleden - dirigent Jozef Krips, met wie hij diverse memorabele repetitie- en studiemomenten had beleefd (die overigens bij mijn weten nooit zijn vastgelegd).

Van deze Jozef Krips zat in mijn verzameling een Discofoon- plaat waarop de 5e van Beethoven stond, reden dus om die plaat opnieuw nog eens aandachtig te beluisteren.

 

De lezer stelle zich voor, dat een beginnende luisteraar naar klassieken in de eerste plaats te maken krijgt met wat terecht "de klassieken" mag heten: die 5e van Beethoven dus, de Bolero, Bachs Brandenburgse Concerten, Schilderijen van een tentoonstelling, enzovoort. En natuurlijk ook De Moldau van Smetana.

Die stond, samen met het Capriccio Espagnol van Rimsky-Korsakov en de Serenade voor strijkers van Tsjaikovski, ook op zo’n Discofoon-plaat. En die plaat had ik. Wie de uitvoerenden waren weet ik inmiddels niet meer, want als gezegd heb ik die plaat niet meer in mijn bezit.

(Ik heb trouwens nagenoeg al mijn platen weggedaan. In mijn latere studietijd moest ik nogal eens verhuizen. Dan kom je erachter dat platen ook nadelen hebben: ze zijn zwaar, kwetsbaar en eisen enorm veel ruimte op.)

 

Die Serenade voor strijkers is mij altijd bijgebleven. Dat komt vooral doordat het derde deel ervan, de Elegie, een treffend begin heeft, dat op deze opname naar mijn idee helemaal goed werd uitgevoerd met precies de juiste weemoedigheid in toon en tempo die een klaagzang toebehoort. Op andere versies die ik later hoorde bleek dat prachtige begin anders te worden gespeeld, teleurstellend zelfs. Gelukkig beschik ik vandaag de dag opnieuw over een opname met daarin het voor mij ideale begin van de Elegie, namelijk in de versie van het Staats Symfonie Orkest van de Russische Federatie o.l.v. Jevgenji Svetlanov – aan de naam te zien uit de tijd van ná Perestrojka, en dus veel recenter.

 

Maar het titelstuk van de plaat was ‘Die Moldau’ van Bedrich of Friedrich Smetana.

De hoes liet een afbeelding in zwart/wit van de Moldau zien, vermoedelijk naar een houtsnede of gravure van de hoge, rotsachtige oever, lang voordat de rivier Praag bereikte.

Het stuk zelf wekt, zeker aan het eind, de indruk dat die rivier zeer woelig is en dat bleek op die hoesafbeelding nergens uit. De afbeelding vertoonde veeleer gekabbel en ik was het dus eigenlijk niet eens met die hoes.

 

Plaatjes uitknippen, verzamelen, combineren en opplakken was iets wat ik toen ook graag deed en een mij totaal onbekende plaat, op de gok gekocht op de vlooienmarkt, kon zodoende, vooral in geval van teleurstelling, bij wijze van troost gemakkelijk een nieuwe vlotte of alternatief ogende verpakking krijgen. Was er toch een reden om hem niet meteen weg te doen.

Zo kwam ik er bijvoorbeeld toe een breed lachende Dracula met grote zichtbare hoektanden te plakken op een platenhoes van Tennessee Ernie Ford – wie kent hem nog – de gospelzanger met de diepe stem, wiens portret dus moest wijken voor de graaf uit Transsylvanië.

Het werd een rare hoes, die volgens mij ook iets over de muziek van Tennessee Ernie zei, vreemde muziek, een diep keelgeluid, een beetje potsierlijk, vond ik toen. Van Tennessee Ernie Ford heb ik verder nooit meer iets vernomen.

 

Al lang had ik een afbeelding van King Kong, rechtopstaand met bezwerende armgebaren, waarschijnlijk een still uit de klassieke stomme film, bij die verzamelde uitgeknipte plaatjes zitten, wachtend op nieuwe omstandigheden.

En zo ben ik er op een zeker moment toe gekomen om King Kong tegen de hoes met het Moldaulandschap te houden. Toen bleek dat zijn beeld zeer goed paste op dat van de rivieroever was daarmee een nieuwe hoes geboren.

Op slag was met het sfeertje van de kabbelende rivier korte metten gemaakt en was het beeld veranderd in een verontrustend geheel: de grote aap, die vanaf de oever dreigend oprees en zo een heleboel toekomstig onheil suggereerde.

Wat je noemt een evocatieve hoes, zij het dan dat aan de muzikale inhoud van de plaat nog steeds niet helemaal tegemoet werd gekomen, anderzijds een coïncidentie om niet meer te vergeten.

 

Het op dit moment beschrijven van hoes en plaat en het speculeren over het lot ervan doet het aantal betekenissen van die hoes alleen nog maar toenemen.

 

Mijn platenverzameling is inmiddels voor het overgrote deel verdwenen in de tweedehands bak - en eventueel erger. Ik heb nog een dertigtal platen bewaard, waarvan ik moeilijk afstand kon doen vanwege de zeldzaamheid en om sentimentele redenen. Er is er nog maar één over van de vlooienmarkt - met een zelfgemaakte hoes, uit nood geboren, gewoon van wit papier, zonder opgeplakte plaatjes, met daaromheen een plastic beschermhoes. En ook het Discofoon-label is nog steeds tot mijn tevredenheid vertegenwoordigd met de genoemde 5e van Beethoven en The Kinks.

 

Achteraf is het natuurlijk jammer, dat er nu van die Moldau-hoes met dat dreigende onheil niets meer te zien is, hooguit nog voor iemand bij wie die plaat misschien uiteindelijk terechtgekomen is, als die niet allang zijn einde gevonden heeft op de vuilstort en dus – behalve in mijn herinnering - helemaal niet meer bestaat.