Ik heb veel te danken
aan mijn oom Wijnand. Ik was elf toen hij, de broer van mijn
moeder, bij ons in huis kwam. Althans in de weekeinden. Het was
1962. Hoe oud oom Wijnand toen was, weet ik niet precies. Eerst
had hij helemaal geen leeftijd, en toen ik daar jaren later over
ging nadenken, schatte ik hem op eind twintig, begin dertig. Wat
waarschijnlijk niet juist is. Dat hij nog vrijgezel was, is zeker.
In de weekeinden kwam hij bij ons logeren, want hij volgde ergens
in Brabant een opleiding om onderofficier te worden. Tilburg was
dichterbij dan Alkmaar waar zijn ouders, mijn opa en stiefoma
woonden. Omdat alle slaapkamers in onze wederopbouwflat klein en
bezet waren, moest in het weekeinde mijn zusje of ik plaats maken
voor Wijnand. Een van ons ging dan logeren bij opa en oma in het
nabijgelegen Berkel-Enschot.
Oom Wijnand had bij ons
in huis een eigen kast. Een muurkast in een van de
kinderslaapkamers, met een paar legborden en een stang waaraan
kleding hing. Daar bewaarde hij ook zijn spulletjes. Die kast zat
altijd op slot. Totdat ik een ingeving kreeg. Want oom Wijnand was
een moderne vent, en een van de dingen waaruit dat bleek, was de
muziek waarvan hij hield. Nou hadden wij -- als ik het als kind
zeg -- weliswaar niet de meest achterlijke muziek in huis, maar
het was toch oom Wijnand die Elvis Presley, Fats Domino, Little
Richard, en ander moderns inbracht. Maar alleen in de weekeinden.
Dat vond ik wel jammer, maar toen kreeg ik dus die gelukkige
ingeving. De sleutel van de muurkast in de andere kinderslaapkamer
paste ook gewoon op het slot van Wijnands kast.
De grammofoonplaten
waren mijn doel geweest, maar dat vergat ik vrijwel onmiddellijk
toen ik achterin de kast ook stapels pocketboeken aantrof.
Allemaal deeltjes uit de UMC-reeks. Waarschijnlijk las hij die
door de week op de kazerne, want bij ons thuis had ik hem nooit
met een boek gezien. Het waren vertalingen van hardgekookte
misdaadauteurs als Mickey Spillane, Richard Prather, en Stanley
West. Pulp met omslagen naar Amerikaans voorbeeld. Strapless
jurken of hooguit spaghettibandjes, stilettohakken, gleufhoeden en
regenjassen. Dat er rock ‘n’ roll in die kast zat, dat wist
ik, maar nu was ook de hardgekookte seks tevoorschijn gekomen. Kus
me voor je sterft ging nu even vóór Tutti frutti.
Hij had een mooie
collectie platen, oom Wijnand, zowel lange als korte. Jaren later
zijn slechts een paar van Wijnands plaatjes in mijn bezit gekomen.
Daaronder bevonden zich een paar plaatjes van het Bell
Records-label. Geen singles maar ook geen extraatjes. Zeg maar
dubbels. Ze zagen er heel anders uit dan de doorsnee 45 toeren per
minuut. Altijd stonden er twee artiesten op één plaatje, en het
hoesje had daarom ook twee voorkanten. Daarop stond wel de titel
van het nummer vermeld, maar niet de uitvoerende artiest. Het
formaat van de hoes was ook net iets hoger dan een normaal hoesje.
Toen ik mijn moeder vroeg waar die plaatjes eigenlijk vandaan
kwamen, antwoordde ze heel stellig dat oom Wijnand ze had
meegebracht uit Korea. Dat maakte het nog interessanter. Korea!
Niet iedereen heeft een oom die in Korea heeft gevochten. Het leek
me wel logisch dat de soldaten in Korea heel andere plaatjes
konden kopen dan wij in het vredige Tilburg.
Aan één van die
Bell-plaatjes ben ik zeer gehecht. Het is Tom Dooley,
uitgevoerd door The Four Dreams. Ik zong het graag mee, en
probeerde dan in mijn eentje de meerstemmigheid zo goed mogelijk
uit te voeren. Het gaat over een jongeman die tot de strop
veroordeeld is. Er is een vrouw in het spel, en eventjes zwerft er
ook een mes door de tekst, maar wat er precies tussen Tom en een
beautiful woman is voorgevallen, dat wordt er niet bij
gezongen. De hoes past in zijn eenvoud bij het drama. Een jonge
kerel à la oom Wijnand buigt het hoofd, de zon komt op want de
galg schemert al door. Poor boy, you’re bound to… en
dan dat slotakkoord de diepte in: …die…
Het moet in de winter
van 1963 geweest zijn dat ik besloot om mijn debuut als zanger te
gaan maken door Tom Dooley te gaan vertolken op school. Met
Kerstmis moesten wij namelijk ‘zingen voor een punt’, wat
bijna net zo erg was als de schooltandarts. Ik herinner me heel
goed dat ik er niets meer aan vond, aan Piet Hein met zijn
zilvervloot, Jan Jan Dubbele Jan, en Een boer van Zwitserland. Dat
krijg je als je Mickey Spillane leest, en leert bewegen vanuit de
heupen van Elvis.
Nu wilde het geval
echter dat wij in de zesde klas een onderwijzer hadden gekregen
die zich minstens op twee manieren onderscheidde: hij was jong, en
geen frater. De Meneer had zich bovendien laten ontvallen dat hij
van de muziek van The Platters hield, en dat snapte ik, want oom
Wijnand had daar ook een kort plaatje van: Only You. En,
had de Meneer gezegd, we mochten zingen wat we wilden. Voor alle
zekerheid had ik ook Old MacDonald en zijn Farm
paraat gehouden (ook Engels, nietwaar), maar die nooduitgang bleek
overbodig. Ik mocht Tom Dooley. En van hem zong ik.
Het was een zes, zei de
Meneer, maar omdat het in het Engels was, kreeg ik toch een zeven.
Op de speelplaats van de school vertelde ik mijn klasgenoten hoe
het zat. Dat ik het liedje geleerd had van een plaatje dat mijn
oom had meegebracht uit Korea. En om te bewijzen dat die oom echt
in Korea was geweest liet ik heimelijk een setje kleine
prentbriefkaartjes zien met Japanse meisjes. Waaronder een
fotootje van een parelduikster gekleed in lipstick, poserend op
een rotsblok in zee. Nog zo’n beautiful woman uit de kast
van oom Wijnand.
Misschien had ik het
niet moeten doen, maar het verlangen om gesloten deuren te openen
is nou eenmaal nooit meer weggegaan. Nieuwsgierig geworden naar de
achtergrond van die merkwaardige dubbelplaatjes kwam ik terecht op
de website van Bell Records. Daar las ik hoe Arthur Shimkin het
concept in de jaren vijftig heeft bedacht. Twee populaire nummers
op één plaat. In de supermarkt verkrijgbaar, en geschikt voor de
jukebox. Het waren nooit de originele uitvoeringen maar covers. Tom
Dooley van The Four Dreams verscheen bijvoorbeeld in 1958, het
jaar waarin het nummer een wereldhit werd in de uitvoering van het
Kingston Trio.
Zo werden veel vragen
beantwoord, maar ik kreeg er één nieuwe voor terug. Hoe oom
Wijnand uit Korea een grammofoonplaatje kon meebrengen, vijf jaar
nadat die oorlog in Korea in 1953 was afgelopen.
|
|