Mijn eerste aanblik van Frans van Amelsfort, zo’n blauwe twintig
jaar geleden, sloeg mij gelijk met stomheid. Volledig overvallen
door die wilde donderwolk gitzwart haar, magistrale wenkbrauwen
als takkenbossen uitpuilende luiwagens genesteld boven een paar
aarddonkere ogen die me doordringend aanstaarden. Wat is dit
voor onstuimig wezen? Een soort van Ruud Lubbers in het
kwadraat? Een uitgebroken onbekende berensoort of de onverwachte
wederopstanding van de reeds lang uitgestorven Neanderthaler?
Aan de grond genageld uit onvervalste verbazing, geenszins
denigrerend bedoeld naar oermensen, politici of loslopende
beren, en allerminst naar Frans.
Nog
groen van onwetendheid, olijfgroen, blauw van verwondering,
phtaloblauw, gewerd mij allengs achter deze woest ogende façade
een buitengewoon hartelijk, warmbloedig en betrokken mens, Frans
van Amelsfort. Van lieverlede ontwaarde ik bovendien een bijna
uitgestorven ras, een uiterst zeldzaam exemplaar van een alom
bedreigde diersoort, te weten de kunstschilder die schildert om
te schilderen. Een verloren gewaande genetische drager van
‘Kunst om de Kunst’ en om niets anders. Een welhaast
archeologische ontdekking in deze hectische tijd van
instrumentele cultuur: een chromaatgele beer in een traagzaam
verpurperende wereld.
Schilderen als lot, als drang, als noodzaak, als roeping, noemt
u maar op, schilderen om te schilderen, schilderen om zich
zelve, schilderen om te zijn. Dat is Frans. Niet vanwege de
vluchtige waardering van anderen, niet om rede van de schier
amechtige status van kunstenaar, niet om de lok van de roem, de
roep van de eeuwigheid of de verleiding van het verdorven slijk
der aarde. Geen van dit alles. Frans schildert om te schilderen.
En zulks met een weerbarstige energie, vanuit een haast
onverwoestbare oerkracht, een bronsgroene oerdrift. Jaar in,
jaar uit, dag na nacht, wijntje na wijntje, doek na doek,
complete pakhuizen vol: L’Art pour l’Art.
Met
het werk van Frans zouden we gemakkelijk het asgrauwe Paleis op
de Dam kunnen inpakken. Ruimschoots. Dat zou een ware verademing
zijn voor dat dorp daar. Er zou voor ons in Tilburg genoeg
overblijven om de zogenaamde Zwarte Doos vitaal te gaan
versieren met een bonte plint aan genitale dozen. Rondom.
Wederom prachtig, ook als toeristische trekpleister. Dat kan
deze stad wel gebruiken. Maar wat een naam overigens. Wie noemt
zijn gemeentehuis in godsnaam Zwarte Doos? Dat soort onschuld
kan alleen maar hier. Leve Tilburg!
Van
jongs af aan weet hij het, hij wordt kunstschilder. Dat staat
vast, vast als een huis op aarde. Punt. Na de academie werpt hij
zich op grote abstracte werken met dikke vette lagen verf. Maar
langzaamaan wordt zijn werk meer en meer figuratief. Het worden
engelen, klassieke engelen, engelen als ideaalbeeld van de mens.
Engelen, die van Frans langzaamaan klassieke geslachtskenmerken
krijgen en daardoor langzaamaan gaan doen wat engelen doorgaans
onvermijdelijk plegen te doen: neuken. Klassiek neuken wel te
verstaan. Als ideaalbeeld van de mens natuurlijk.
En
dan de hamvraag, de gifgroene vraag van de blinde
buitenstaander: ‘Waar gaat dit over?’ Frans haalt zijn
schouders op. Volkomen terecht. Zijn werk ontstaat niet uit
geconstrueerde concepten, maar uit beelden, vormen,
verhoudingen, harmonie en contrasten, èn uit kleuren, kleuren en
nog eens kleuren. Kleur is het begin, de weg onderweg en het
eind. Kleur is het leven.
En
niet te vergeten: uit ijsberen. Uren, dagen, maanden, jaren
beert de beer zijn ijs over het beton van zijn atelier, heen en
weer dolend tussen de dotten titaan, oker, omber, sienna,
scharlaken, vermiljoen, karmijn, azuur, ultramarijn en
lampenzwart. De vloer als levend palet, als wereld om in te
zijn.
Zijn werk is elementair, aards volgens anderen, het gaat over
het wezen van het bestaan, leven en dood, stemmen uit de
onderwereld (Fümms
bö wö tää zää Uu!), warmte en
vriendschap, liefde en lichamen, veel gereedschap en veel
gemeenschap. Het is rijk aan contrasten, leven en dood als
aardbeien en asbakken, en speels vervlochten met een bewuste
naïviteit in vorm en perspectief. Het is vooral buitengewoon
kleurrijk.
Ten
slotte wil ik, omdat wij hier in Tilburg zijn, nog even
terugkomen op het verschijnsel dozen. Niet op de architectuur
van deze stad, maar op de talrijke flamboyante dozen in Frans
zijn werk. Deze tentoonstelling had heel gemakkelijk in een
weelderige vaginale slideshow kunnen uitmonden. Materiaal in
overvloed. Daar is echter niet voor gekozen, zelfs wetend dat u
daardoor deze dag ontzettend ontdaan en ontgoocheld zult zijn.
Onze welgemeende verontschuldigingen. Om u toch enigszins te
troosten mag u vandaag alles wat u op de schilderijen van Frans
meent te zien aanzien voor een lustobject of een onmisbaar
onderdeel daarvan. Gaat uw gang, leeft u zich vooral uit op alle
rozen, appels, aardbeien, tomaten, ranke vrouwenschoentjes en
romige rookworsten van de Hema. Veel plezier.
Deze tentoonstelling poogt daarentegen een representatief
overzicht te geven van het bijzondere werk van Frans van
Amelsfort. Werk om volop van te genieten. Wij zijn hem hier erg
dankbaar voor. Wij zijn hem ook dankbaar voor alle warmte,
blijmoedige rust en levenswijsheid, die vrijwel vanzelf hun weg
hebben gevonden in zijn mooie schilderijen. Frans is misschien
wel de laatste der ijsberen, een dappere chromaatgele beer in
een traagzaam verpurperende wereld. Op Frans! |
|