kunstmanifestatie Icarus
-
gedichten van Brabantse dichters

bevlogen

 

het kind

dat van verlangen

vleugels vlecht

en onbesuisd

in vlucht

al dichter

bij het licht

geen zengen ducht

noch ’t wijken

van zijn wieken

 

bevlogene

die gulzig

vrijheid drinkt

en dronken

het ruime schip

van zijn gedachten

langs dromen

dwalen laat

 

en onbevangen

kennen wil

wat vaart

in verten

vindt

 

 

Pien Storm van Leeuwen


 

Icarus

 

 

I. Icarus

 

Het meten van blank

tot blauw duurt lang

 

maar hij vertrouwt de hand

die de instrumenten legt

 

onderhouts luistert hij

en hij kijkt steensgewijs.

 

 

 

II. Daedalus

 

Zoals hij haar streelde

smelt hij was op veren

 

voor hem.Een landman

plant zijn ogen en schaduwen

 

vallen uit de bomen,

een visser zit zilverstil.

 

 

 

III. Icarus

 

Met deze vleugels breek ik

het dak van de hemel denkt hij

 

en de wind steekt op verwolkt

de woorden van zijn vader,

 

een herder schudt het hoofd

en hij voelt het scheuren van

 

goud de schittering die dooft

als hij water raakt.

 

 

F.A. Brocatus


 

Ikaros

zoon van Daidalos

 

 

haast eindeloos herhaalt de vader zich: 

vlieg niet te laag, de zee spat schuimend

op; vlieg niet te hoog, de was smelt door

de zon, maar kies de middenweg,

 

er is zoveel te zien: ver weg het mooie

Kreta, en diep beneden glanst de blauwe

zee, en van het vasteland ziet hij de baaien,

 

hem zuigt het hemellicht omhoog, te hoog

gaat het, en tevergeefs roept hem de vader;

de visser op de zee, hij ziet de val, was het

een god, die viel, hij raakt het nooit meer kwijt,

 

het lichaam, blond en jong, hij neemt het

in zijn armen, en hij begraaft, en niemand

die dit meten kan, ook niet na zoveel jaren

hiervandaan.

 

 

Pieter Luykx


 

KUNST

 

 

Er zijn momenten dat je vliegen kunt

Het is nooit zeker dat het je weer lukt

Je spreidt je armen en je rent gebukt

Een weide over, heftig ademend

 

Daar ga je dan, het is je weer vergund

Een menigte aan mensen staat verrukt

Te kijken en een kreet van onderdrukt

Geluk stijgt op: je bent nog maar een punt

 

Je hebt het vliegen ieder afgeraden

Je merkt zo hoog niet dat het donker wordt

Je raakt verstrikt in hooggespannen draden

Of breekt je pennen op een uithangbord

En weg zijn allen die je eerst aanbaden

Als je gehavend naar beneden stort

 

Jasper Mikkers


 

Mundus inversus

Vandaag een droeve vader gezien

die de grafsteen van zijn zoon poetste

met een tandenborstel - Hij krabde

 

met de nagel van zijn wijsvinger

het mos van de grafzerk dat zich

aan het marmer had vastgeklampt -

 

Met een lief gezongen lied verklaarde

hij de oorlog aan een dief in de nacht -

Ik liep tussen de graven door en zocht

 

naar een nog onbestemde steen maar

kon deze niet vinden - De man stond

naast me en zong de naam van zijn

 

zoon, de klanken aan elkaar lijmend -

Daarna vroeg hij me vriendelijk of hij

een van mijn chrysanten mocht lenen

 

 

Herbert Mo uwen


 

REGENDRIELUIK

 

I       De stad wordt schoongewassen,

kijkt op een afstand uit haar schulp

hoe in de plassen van de straat

het spiegelbeeld beweegt

van iemand in een regenjas.

 

Gebogen gaat een vrouw onder

de last van jaren die hoog ligt

opgetast.

 

Dat wat zij was, had kunnen zijn,

lijkt zij te torsen als een steen waarin

heel haar verleden samengebald wordt

en bewaard.

 

Gegijzeld door wat zij omklemt

en maar niet los kan laten, leeft

zij als Sisyphus.

 

II      Zwoegt zij de helling op om eenmaal

aan de top bevrijd te worden van

de steenklomp die haar drukt?

 

O kon zij maar een vogel zijn die

regen uit zijn veren schudt, de zware

steen achter zich laat en wegzweeft

uit het dal.

 

Dan nog droeg zij haar nestgeur mee.

Merkteken dat onloochenbaar

over haar voorhoofd stond geschreven.

 

Een noodsprong zou het zijn, want

stortte Ikaros niet in zee?

 

Zij loopt wel langs de hemel maar

steeds met voeten aan de grond.

 

III     Regen. De stad. De straat.

Zij valt niet samen met haar beeld,

want zij gaat voort, gedreven.

 

Slechts in de spiegel van de plassen

is zij in de wolken even, als een engel

ongezocht. Niet anders kan en

 

wil zij dan haar voettocht overleven.

Daarom staat zij niet stil, maar gaat.

Boven haar hoofd de lucht die breekt,

 

over haar vlucht geen ogenblik

onwaarheid spreekt, alles al weet

van hoe zij werkelijk is en heet.

 

Kees Hermis