Een
viertal weken voor Frans Mandos stierf wandelden we door de eikenlaan
die van de Goirlesedijk naar van Rossum leidt. Het was een donkere
dag. Een stijve wind woei koud en wat boosaardig over de vlakte. We
moesten regelmatig stil staan. Het arme hart van mijn vriend was niet
meer bestand tegen de momentele vijandigheid van de natuur, die hij
niettemin zo lief had. Op een van die ogen blikken wees ik naar een
tamelijk forse eik en zei: 'Die heb ik geplant toen ik zes jaar was,
op een boomplantdag'.
'Hij
is groter geworden dan gij', zei Frans.
'En
sterker ook. Hij zal ons wel overleven'.
Ik
weet niet zeker of ik die boom wel echt geplant had. En Frans, wist
dat ik het niet wist. Maar ik zou hem geplant kunnen hebben en dat was
genoeg. Dit was een klein spel met de werkelijkheid en hij speelde
graag mee. Spelen met de werkelijkheid was voor hem een grondtoon, een
onverbiddelijke wet als kunstenaar. De werkelijkheid is een
spel-gegeven. Ze is er niet om zichzelf, maar om ze te veranderen.
Door ze te versieren of te verfraaien. Of door ze anderzijds te
onttakelen of te ontluisteren. Het klinkt wat filosofisch of
leerstellig maar zo is het niet bedoeld . Dat zou niet in de geest van
Frans Mandos zijn, die geen wijsgeer was, maar een wijs man, en dat is
niet altijd hetzelfde.
Hij
bezat in ruime mate wat menig filosoof mist: een gezond verstand in de
gelukkige combinatie met een milde, zeer persoonlijke humor, die hij
wist te bewaren tor in de somberste momenten van zijn bestaan, zelfs
toen de dood reeds de dagen van zijn jaren overschaduwde. Hij zat vol
kleurrijke verhalen die hij met grote beeldende kracht kon vertellen,
als een geboren toneelspeler. En als hij zong, de haren naar voren
over zijn markant gezicht getrokken, vulde de ruimte zich met tastbare
vreugde en geluk. Hij verkondigde de ganse wereld met nauwelijks
verborgen trots dat zijn moeder een gravin was. 'Want ze kwam uit
Grave', zei hij. Hij bleef zich zijn leven lang Toon-zoon noemen en
ondertekende zijn werk steeds Frans Mandos Tzn. En toen iemand hem
argeloos vroeg wat die geheimzinnige letters toch wel betekenden, zei
hij nuchter: 'Ge bent wel bij de fraters op school geweest, maar ge
kunt niettemin toch lezen? Ge ziet het toch : Frans Mandos -
theezetten' .
Die
humor en dat sterke vermogen tot relativeren waren facetten van wat ik
als de grondwet, als het wezen van zijn existentie beschouw. Dat is:
de goedheid. De vele hier aanwezigen die hem gekend hebben zullen dit
niet aanvechten. Het straalde immers van hem af. Het omgaf hem met een
tastbare warmte. Men kreeg bij hem het veilige gevoel thuis te zijn.
Velen ondervonden bij hem medeleven, mededogen, en doodgewone hulp als
hij die geven kon. Hij was een echte vriend met de trouw en de
genegenheid van de vriend. Hij had er daarom heel veel, de dag van
vandaag bewijst het weer.
Diezelfde
instelling had hij ook ten opzichte van de hem omringende wereld. Hij
zocht liever de lichte zijde dan de donkere. Hij hield bovenmate van
het land van zijn vaderen, van Brabant waar hij geboren en getogen
was. Niet alleen van de verzonken boerderijen onder de waaiende
kanadassen , van de grootse groene ruimten der rivierlandschappen,
maar hij had ook een scherp en gevoelig oog voor de kleine dingen die
ons zo nabij zijn: een dode kikker langs de weg, ’n beukenheg rond
enen hof, een nest in een houtwal, kleine dingen, jawel, die echter in
ons beperkt bestaan van nadrukkelijk belang kunnen zijn. Een duivenkot
dat moet worden afgebroken kan een ramp zijn in een mensenleven.
Frans
had een paladijn kunnen zijn van de Duits-Amerikaanse denker
Schuhmacher die de kleinschaligheid verhief tot een levenswet. Leven
kan slechts geleefd worden op menselijke maat.
Maar
bij al zijn liefde voor het land van herkomst en zijn rijke tradities,
liet hij zich niet bedwelmen door het nostalgische parfum, waarmee men
al in zijn vroege jaren probeerde de giftige dampen en de stank van
uitlaatgassen te verdrijven. Hij ging niet met een vlindernet op
leeuwenjacht. Bij al zijn openheid was hij nuchter genoeg om kritisch
te blijven staan tegenover feiten, mensen en meningen. Traditie was
bij hem geen verstarring. Hij had een goed begrip voor de evolutie van
de tijd en hij hield de vinger op de polsslag van het heden. Bij zijn
zilveren bruiloft, die grandioos gevierd werd in oude trant, vond hij
diepe vreugde in eigentijdse geschenken: electronische muziek van
Ligeti, van Berio, van Stockhausen. Hij zou gisteren, minstens in de
geest, aanwezig zijn geweest in Mol, om mee te protesteren tegen
nucléaire afval in de Kempische klei. En hij zou gepasseerde maandag
zeker in de kerk zijn geweest, waar hij zich verheugd of verbaasd zou
hebben over een wonderlijke ervaring: muziek van John Cage onder deze
oude gewelven; de expressieve kreten van Moniek Toebosch, begeleid
door het zeer historische, Beekse van Hirtumorgel.

Ben
ik nu bezig met een hagiografie? Nee, één Tilburgse heilige is al
genoeg en laat het dan maar Peerke Donders zijn. Frans Mandos zal wel
eigenschappen gehad hebben die duidelijk afbreuk deden aan de
volmaaktheid die voor de eer der altaren nood zakelijk is. Maar welke
die eigenschappen waren ben ik vergeten. Het is immers niet waar wat
Marcus Antonius bij het lijk van Julius Caesar zegt: ‘Het kwaad dat
mensen doen leeft na hen voort. Het goed wordt vaak met hun gebeent
begraven'.
Dat
geldt zeker niet voor iemand die men heeft liefgehad, voor een vriend
. Ik durf dan ook vast te stellen, en u allen kunt het mét mij
getuigen, dat men Frans Mandos het allerhoogste predicaat kan geven
dat in Brabant mogelijk is: hij was' ne schone mens.
Dit
is wat anders dan 'ne goeie mens die vaak niet meer dan een sufferd
is, een snul. 'Maar de schone mens' zegt van Duinkerken, vertoont een
mengsel van goedheid en voornaamheid, gulheid en wijsheid, ernst en
goedlachsheid, durf en bescheidenheid, eraring en openheid,
toegankelijkheid en onaantastbaarheid. In de meeste gevallen blijft
hij karig met woorden, doch wat hij zegt is raak. Soms is hij een
machtig verteller met veel fantasie. Doorheen al zijn uitingsvormen
speelt een oorspronkelijkheid, waaraan men het eigene van zijn wezen
herkent'. En hierin heb ik Frans herkend, u ook neem ik aan.

Maar
waarom, vraagt U misschien, zoveel aandacht voor een leven als het om
een tentoonstelling gaat? Het antwoord is eenvoudig. Als leven en werk
ooit samenvallen, dan is het hier. De mens is het werk en het werk is
de mens. Wat ik vertelde over de mens Frans Mandos weerspiegelt zich
in de niet aflatende stroom van tekeningen, de schilderijen, het
grafische werk. U kunt met eigen ogen zien hoe de grondtoon van het
leven doortrilt in het oeuvre, hoe het hele werk doortrokken is van de
rotsvaste overtuiging dat 't leven ondanks alles een gave is. In de
critische dorpskrant ‘Zju’ van 1973 heeft hij het op persoonlijke
wijze met evenzoveel woorden gezegd: ‘Ik ga zo graag uit van het
Leven. Leven met een kapitaal, een hoofdletter, geen onderkast, dat is
een kleine letter. Want Leven is de grootste kunst die ik ken. Van
Gogh maakte in zijn schilderijen geniale kunstwerken - maar Leven?
Pastoor Aldenhuyzen, die woonde in Nuenen, en die had daar een
pastoraat van 53 jaar lang over nagedacht en die zei toen: ‘Och,
och. Vincent van Gogh. ..'

Ik
ga niet in details treden over het werk. Het spreekt voor zichzelf .
En ge zult dan zien hoe van de eerste academische probeerselen tot aan
de laatste onvoltooide penseelstreken, een hardwerkende, vakmatig
uiterst bekwame kunstenaar zich ontwikkelt. Van een donker, herfstig
begin naar een kleurrijke wereld vol bloemen en bloemen en nog eens
bloemen en mensen en landschappen. Steeds anders en toch eender, want
altijd duidelijk herkenbaar van Frans, zoals ook de verworvenheden van
onze dagen op een zeer persoonlijke wijze door hem verwerkt werden.
Het is een stroom van uitgewogen grafisch werk, uitgebalanceerd als op
een goudschaaltje. Van gouaches en aquarellen waarvan hij de moeilijke
techniek perfect beheerste. Van trefzekere, schitterende tekeningen,
waarin de kunst van het weglaten met meesterschap beoefend werd. En of
dit alles niet genoeg is, is daar het indrukwekkende monumentale werk.

Op
één gewichtig punt wil ik nog de nadere aandacht vestigen en dat is
de relatie tot en de invloed van het dorp Hilvarenbeek, waar hij zich
in 1963 vestigde. Het is alsof dit de aanzet vormde tot een nieuwe
uitbottende creativiteit. Hier had hij voorgoed zijn thuis, zijn nest
gevonden. Opnieuw citeer ik zijn eigen woorden in de kritische
dorpskrant: "Hilvarenbeek als dorpsgemeenschap, daar hebben mijn
vrouw en ik van genoten. Een dorpsgemeenschap is de som van
buurtgemeenschappen. Wij leven in een buurtschap die ik niet meer wil
missen. De dorpsgemeenschap waarderen wij oprecht en wij vinden het
een voorrecht hier te mogen wonen, te werken en te leven’.
Maar
ook dan blijft hij kritisch. Hij wil de hand in eigen boezem steken.
Hij vreest een kardinale fout gemaakt te hebben, door niet politiek
bewust te zijn geweest, door niet aktief op de bres te zijn gaan staan
waar dat nodig was.
Zo
was zijn betrokkenheid met ons dorp. Zo was Frans Mandos er helemaal
‘ene van ons' geworden. Nee, hij is er nog een van ons. Over de
duistere afgrond van de dood heen is hij bij ons, niet als een faun
met kille horentjes, maar in de warmte van zijn werk, dat bleef nadat
hij zelf was heengegaan.
Met
enige variatie is op Frans Mandos een vers van Willem Kloos van
toepassing :
Men
moet niet van het lieve Doodzijn ijzen: De dode bloemen keren niet
weerom, Maar ik zal heerlijk in mijn werk herrijzen.
