Redactie: Rob Siers

Scatologica
Onbekende tekstdichter - Flip Slokop van Oldenbas


Deze tekst werd in 1998 besproken in de rubriek 'Om de hoek' (Brabants Dagblad- Tilburg Plus). Bijdragen van A.C. Wolfs, mevr. Schalkwijk, mevr. Kuijpers-Eijkemans, J.A.J. Roozen

 

FLIP SLOKOP VAN OLDENBAS

 

Flip Slokop van Oldenbas,

[ook: Oldenbosch; Aldebas]

die een wonder in het eten was

[die wonderwel van eten was]

die kwam eens door Den Haag gegaan

en zag een man met kersen staan.

 

Hij riep: "Vijf centen maar, een pond.

Ze smelten in je mond."

[Eet nu je buikje dik en rond]

Toen onze Flip hem zou passeren gaan

Hield de jood hem dadelijk aan.

[…staan]

 

Die riep: "Koop ook een pond ervan."

Maar Flip die sprak:

"Eén pond maar man,

ik kan wel heel je wagen an."

 

Toen riep de jood: "Als jij dat kan,

["Top," zei de jood…]

verwed ik er heel de wagen an.

Maar bij Abraham als je het niet kan halen,

dat je me dubbel zal moeten betalen."

 

"Nou", zei Flip, "dat is goed."

Hij begon te eten op staande voet.

De kersen waren al gauw half op,

de haren begonnen te rijzen op de man zijne kop.

[’t Haar rees ten berge op de jood z’ne kop]

 

Hij sprak: "Wel onfatsoelijk mens,

Jij hebt geloof ik een zware pens."

[Ik geloof, je hebt een zwanenpens]

Flip zei maar niets en ongestoord

[… niets, hield zich aan het woord]

At hij lustig kersen voort.

[En at maar lustig kersen voort.]

 

"Maar Adam Izaak", riep de jood,

[O God van Abraham, riep de jood]

"wie helpt mij uit de nood!

"Nu zal mijn vrouw mij 't vel afstropen,

want voor het geld moest ik een ketel kopen.

 

"En kom ik zonder ketel thuis

dan slaat mijn vrouw me vast tot gruis."

Maar Flip, een edelmoedig hart in nood,

Kreeg medelijden met de jood.

 

"Kom", zei Flip, "ga met mijn,

hier zal toch wel ergens een ketelwinkel zijn."

En ze stapten weldra, blij van zin,

een ketelwinkel in.

[Bij de koperslager in]

[En opgewekt en blij van zin

Gaan ze een grote ketelwinkel in.]

 

"Baas Koperrood", zei Flip Slokop,

"zoek eens een grote ketel voor me op."

De koperslager ging terstond

En zocht zijn hele winkel rond.

En hij bracht een ketel op de baan

die nauwelijks in het vertrek kon staan.

 

Maar Flip zei heel kalm en koel:

"Is dat de grootste van de boel?

Ja waarlijk is hij niet groot genoeg, meneer

[’t Is waarlijk niet veel zaaks, mijnheer]

die schijt ik vol in ene keer."

 

"Top", zei de man, "als je dat kan

dan verwed ik mijn hele ketel er aan,

maar als je hem niet tot de rand toe vult,

dat je hem dubbel betalen zult."

 

"Dat is goed", zei Flip en was weer bereid

Hij zet zich neder en hij schijt

niet in de ketel alleen

maar het ging er zelfs alover heen.

 

"Hou op", riep de baas, "'t zal nu wel gaan."

"Nee", zei Flip, "daar komt nog veel meer aan."

En het was nog niet half gedaan,

of ze moesten al op de stoelen gaat staan.

 

En Flip Slokop, de vrolijke guit

Liep er lachend tussen uit.

Zie dat is nu prachtig verdeeld

Geen mens die er schade bij leed.

 

De man omdat hij zijn kersen verloor,

had daar een nieuwe ketel voor.

Baas Koperrood had voor zijn waar,

een goede mest voor wel tien jaar.

[Een mesthoop wel voor tien jaar.]

En Flip die eens lekker gegeten had.

[En onze Flip eens lekker gegeten en ge...... had]

Zo hadden ze toch alle drie wat.

[Zo hadden ze met z'n drieën wat.]

Variant op het slot:

En daar Flip eens goed gegeten had

Hadden ze met z’n drieën wat:

Flip z’n buikje rond en klaar,

De jood de ketel voor zijn waar,

De koperslager mest voor wel tien jaar.