Redactie: Rob Siers |
Scatologica De mestkaai
De mestkaai zo wij allen weten Ligt ginder aan sint Peters vliet Daar wordt zo menig stront gescheten In het geheim als niemand het ziet Stronten van mensen, beesten en honden Werden op deze kaai gevonden Maar geen enkele is egaal Van allemaal van allemaal
Ik vroeg aan een van de gezelle Die ik daar op de mestkaai vond Of hij me niet eens kon vertellen Het onderscheid van al die stront. Hij zei dat kun je makkelijk weten Wie die stront hier heeft gescheten Dit is er eentje van een soldaat Omdat hij zo fier te kijken staat.
Den deze zit vol kersepitten Omdat het is de zomertijd En waar al die gaten en benen in zitten Heeft vast een schooier daar neergeleid En dan dat kleintje daar in dat hoekske In de coeleur van een peperkoekske Dat is er eentje van een begijn Ja, dat ken ik fijn, ja dat ken ik fijn
Daar lag er eentje ter rechter zijde Te roken als een boereschouw Mijn gids bekeek hem en hij zeide Dat is er eentje van een scheersliepers vrouw Want zo een zal zich niet generen Mocht er ook honderd man passeren Zij scheit als zij heeft grote kak Heel lekker op haar dooie gemak
Daar lag er eentje ter linker zijde Als een Maastrichtse vla zo plat M’n gids bekeek hem en hij zeide Die komt bepaald uit een armelui’s gat Want bij die lui gezult het wel weten Wordt er veel vlees , en juin gegeten En daar door wordt hun lichaam ziek Van het koliek van het koliek
Daar lag er eentje tussen de bomen O wat stonk er dat strontje goor Ik ben er met moeite achter gekomen Dat hij was van een oude pastoor Die met zijn vrienden goed had genoten Een hartelijk glas wijn door zijn keel had gegoten En door het gebruiken van die drank Had die stront zo’n gemene stank
Ik zag er ook nog eentje liggen Die zag er uit zo grof en grauw M’n gids bekeek hem en hij zeide Dat is er een van een heel oude vrouw Die haast geen tanden meer heeft behouden En alles maar doorslikt zonder te kouwen Men zag er gemakkelijk aan die strond Wat er des ’s middags op tafel stond
Ik zag er ook nog eentje liggen Of hij was met de hand geleid M’n gids bekeek hem en hij zeide Dat is er een van een heel jonge meid Want wanneer dat zij een stront gaat planten Ziet zij goed rond naar alle kanten En door het draaien van die kont Ligt er die stront zo mooi in het rond
Ik zag er ook nog eentje liggen Niet al te groot maar uiterst fijn Het was wel onnodig het te zeggen Die moedt wel van een kwezel zijn Het was gemakkelijk om te weten Dat zij dat strontje had gescheten Daar men het gat papier nog vond Waar een schoon schiet gebed op stond
Hoort goede vrienden voor het laatste Als ge behoefte hebt aan kak Wilt u dan nimmer overhaaste Maar zet U liever op U gemak Dan wordt U later nooit verweten Wat voor stront ge hebt gescheten ’T zij ongemalen plat of rond Dun dik geslingerd grauw of bont.
Toen ik nog ’n jungske was (De poepesteeg)
Toen ik nog een jungske was Van een jaar of negen Kwam ik in de poepesteeg Een grote joekel tegen Ik dacht als ik nou verder loop Dan kan ie misschien wel bijten Maar hij schoot een poortje in En ging daar zitten schijten Tralala lala (bis)
Ik dacht wat zal ik ‘r nou mee doen Zal ik maar verder lopen Of maar wachten tot ie komt En hem dan gaan verkopen Ik sloop er op mijn tenen naar toe En loerde door een kierke Maar dieën joekel had mij gezien En vroeg om een papierke Tralala lala (bis)
Ik ben toen naar huis gegaan En pakte het ‘Rooms Leven’ * Op een draf weer terug gegaan En aan die joekel gegeven Maar hij zei toen tegen mij Gij bent een rare snuiter Ge weet toch dat ik niet lezen kan Geef maar een buil van ‘De Gruyter’. ** Tralala lala (bis)
* Bekend weekblad voor katholieken ** De builen van De Gruyter hadden geen enkele opdruk. Met het gezegde: ‘Hij leest de builen van De Gruyter’ werd in Tilburg een dom persoon aangeduid. Het Kerkelaantje – ingezonden door Stan Verwey, die zich dit lied herinnert uit zijn lagereschooltijd, circa 1920
En ge liept dur ’t Kerkelaantje, soms met hoge nood De gingde nie staan roepen Maar lekker in ’n oekske zitten poepen Ge moest er wel van de pastoor Oewn eigen naam in bijten Want hij wou altij weten Wie er had gescheten
En op ’t end van ’t jaar Lee hij ze allemaal bij elkaar En wie er ene had Mee ne krul aan ’t endje Die kreef van em een mooi prentje En had hij een mooie kleur, en de goede maat Dan stond er extra bovenop "Goed voor een volle aflaat." |