Redactie: Rob Siers

Scatologica
Drie liedteksten op het thema 'Op straat schijten'
De Mestkaai - De Poepesteeg - Het Kerkelaantje

De mestkaai

 

De mestkaai zo wij allen weten

Ligt ginder aan sint Peters vliet

Daar wordt zo menig stront gescheten

In het geheim als niemand het ziet

Stronten van mensen, beesten en honden

Werden op deze kaai gevonden

Maar geen enkele is egaal

Van allemaal van allemaal

 

Ik vroeg aan een van de gezelle

Die ik daar op de mestkaai vond

Of hij me niet eens kon vertellen

Het onderscheid van al die stront.

Hij zei dat kun je makkelijk weten

Wie die stront hier heeft gescheten

Dit is er eentje van een soldaat

Omdat hij zo fier te kijken staat.

 

Den deze zit vol kersepitten

Omdat het is de zomertijd

En waar al die gaten en benen in zitten

Heeft vast een schooier daar neergeleid

En dan dat kleintje daar in dat hoekske

In de coeleur van een peperkoekske

Dat is er eentje van een begijn

Ja, dat ken ik fijn, ja dat ken ik fijn

 

Daar lag er eentje ter rechter zijde

Te roken als een boereschouw

Mijn gids bekeek hem en hij zeide

Dat is er eentje van een scheersliepers vrouw

Want zo een zal zich niet generen

Mocht er ook honderd man passeren

Zij scheit als zij heeft grote kak

Heel lekker op haar dooie gemak

 

Daar lag er eentje ter linker zijde

Als een Maastrichtse vla zo plat

M’n gids bekeek hem en hij zeide

Die komt bepaald uit een armelui’s gat

Want bij die lui gezult het wel weten

Wordt er veel vlees , en juin gegeten

En daar door wordt hun lichaam ziek

Van het koliek van het koliek

 

Daar lag er eentje tussen de bomen

O wat stonk er dat strontje goor

Ik ben er met moeite achter gekomen

Dat hij was van een oude pastoor

Die met zijn vrienden goed had genoten

Een hartelijk glas wijn door zijn keel had gegoten

En door het gebruiken van die drank

Had die stront zo’n gemene stank

 

Ik zag er ook nog eentje liggen

Die zag er uit zo grof en grauw

M’n gids bekeek hem en hij zeide

Dat is er een van een heel oude vrouw

Die haast geen tanden meer heeft behouden

En alles maar doorslikt zonder te kouwen

Men zag er gemakkelijk aan die strond

Wat er des ’s middags op tafel stond

 

Ik zag er ook nog eentje liggen

Of hij was met de hand geleid

M’n gids bekeek hem en hij zeide

Dat is er een van een heel jonge meid

Want wanneer dat zij een stront gaat planten

Ziet zij goed rond naar alle kanten

En door het draaien van die kont

Ligt er die stront zo mooi in het rond

 

Ik zag er ook nog eentje liggen

Niet al te groot maar uiterst fijn

Het was wel onnodig het te zeggen

Die moedt wel van een kwezel zijn

Het was gemakkelijk om te weten

Dat zij dat strontje had gescheten

Daar men het gat papier nog vond

Waar een schoon schiet gebed op stond

 

Hoort goede vrienden voor het laatste

Als ge behoefte hebt aan kak

Wilt u dan nimmer overhaaste

Maar zet U liever op U gemak

Dan wordt U later nooit verweten

Wat voor stront ge hebt gescheten

’T zij ongemalen plat of rond

Dun dik geslingerd grauw of bont.


 

Toen ik nog ’n jungske was (De poepesteeg)

 

Toen ik nog een jungske was

Van een jaar of negen

Kwam ik in de poepesteeg

Een grote joekel tegen

Ik dacht als ik nou verder loop

Dan kan ie misschien wel bijten

Maar hij schoot een poortje in

En ging daar zitten schijten

Tralala lala (bis)

 

Ik dacht wat zal ik ‘r nou mee doen

Zal ik maar verder lopen

Of maar wachten tot ie komt

En hem dan gaan verkopen

Ik sloop er op mijn tenen naar toe

En loerde door een kierke

Maar dieën joekel had mij gezien

En vroeg om een papierke

Tralala lala (bis)

 

Ik ben toen naar huis gegaan

En pakte het ‘Rooms Leven’ *

Op een draf weer terug gegaan

En aan die joekel gegeven

Maar hij zei toen tegen mij

Gij bent een rare snuiter

Ge weet toch dat ik niet lezen kan

Geef maar een buil van ‘De Gruyter’. **

Tralala lala (bis)

 

* Bekend weekblad voor katholieken

** De builen van De Gruyter hadden geen enkele opdruk. Met het gezegde: ‘Hij leest de builen van De Gruyter’ werd in Tilburg een dom persoon aangeduid.


Het Kerkelaantje – ingezonden door Stan Verwey, die zich dit lied herinnert uit zijn lagereschooltijd, circa 1920

 

En ge liept dur ’t Kerkelaantje, soms met hoge nood

De gingde nie staan roepen

Maar lekker in ’n oekske zitten poepen

Ge moest er wel van de pastoor

Oewn eigen naam in bijten

Want hij wou altij weten

Wie er had gescheten

 

En op ’t end van ’t jaar

Lee hij ze allemaal bij elkaar

En wie er ene had

Mee ne krul aan ’t endje

Die kreef van em een mooi prentje

En had hij een mooie kleur, en de goede maat

Dan stond er extra bovenop

"Goed voor een volle aflaat."