Brem
in Bloei
Hier aan den bruinen heiderand
is 't goud niet schaars: de zonnebrand
sloeg in den bremstruik fel;
en snel dook ik in 't warme zand,
waar ben ik aangeland?
is 't in den hemel? is 't in de hel?
dans ik mee engelen of spring ik uit mijn vel?
De bremstruik draagt een kroon van vuur;
het vierig goud is hier niet duur,
noch wreed noch ijdel: gouden zomen
langs de hei, weerspiegelend de zonneschijf,
omvatten 't gouden dagverblijf
van simpel-schone dromen,
en van de sterke levensdaad;
o brem, gij toont uw vrij gelaat
den rijpen dood, wiens komen
niets dan het leven baat.
Brem, die niet tieren wil dan in den drogen grond,
gij hebt mij zeer gewond,
wijl gij uw wortels in mijn diepste bronnen slaat;
gij neemt bezit van mij, gij laat
mij niet meer los - de gouddorst doet mij bukken -
onmatig moet ik u plukken.
|