CUBRA HOME
INHOUD BIJNAMENBOEK

 

In de banner

van links naar rechts:

Pieta Melis
Peerke Donders
Jan de Kort
Wieske Snuf
Jan Plek
Rocking Louis
De Siemer
 

Inleiding tot Tilburgse bijnamen (toenaome)

 

Voorzover in het voorgaande al een raamwerk is opgezet waar bijnamen een plaats in kunnen krijgen, is het toch niet de bedoeling geweest om dat te gebruiken als een selectiemiddel voor wat wel en wat niet hier thuishoort. Hier kan iedereen een plek krijgen die in Tilburg (dit is inclusief Berkel-Enschot, Goirle en Udenhout) is geboren, of bijvoorbeeld in verband met huwelijk of werk in deze contreien is komen wonen en die om welke reden ook een bijnaam heeft gekregen. Achteraf kan dan worden bezien welke van de in het voorgaande genoemde argumenten in Tilburg veel zijn gebruikt.

Belangrijk is dat een bijnaam een min of meer algemene bekendheid moet hebben (gehad). Dit wil zeggen dat een bijnaam naar beste weten minstens in een wijk/buurt of bij een laag van de bevolking bekend moet zijn (geweest). Dan was het nog vaak de vraag, hoever de bijnaam minimaal moest afwijken van de werkelijke naam om als bijnaam te mogen worden genoteerd. Daar zijn geen standaarden voor aanwezig. Om in twijfelgevallen te bepalen wat hier wel of niet thuishoort is daarom ook gekeken naar de persoon of de zaak in kwestie en wat de volksmond erbij wist te vertellen. Zo is iemand die Pirke werd genoemd in plaats van Petrus of Peter in de regel niet vermeld, behalve ons aller Pirke Donders natuurlijk. Deze patroonheilige van het Tilburgse volk, met zijn eigen unieke geschiedenis, hoort er gewoon bij. Een extra reden hiervoor was, dat ik hem ook ben tegengekomen onder andere titels, zoals de Apostel der Melaatsen en Sint Peerke van Tilburg.

Van de eerder genoemde argumenten voor het geven van bijnamen zijn de meeste terug te vinden in de vier hoofdstukken. Wel moet men een en ander zien tegen de juiste tijdshorizon. Zo zijn veldslagen en veroveringen natuurlijk geen argumenten meer geweest, maar HELDENVERERING zeker wel in de zin van sportieve prestaties, zoals bij Jan Kanonbòl Pijnenburg of in de zin van politieke strijd, bijvoorbeeld de Rôoje Kapelaan Poell of de Rôojen Bond.

UITERLIJKE KENMERKEN vormen natuurlijk een dankbaar aanknopingspunt voor bijnamen. De bijvoeglijke naamwoorden lange, dikke enzovoort komt men veel tegen. Bij rôoje(n) moet men er goed op letten of hiermee de kleur van iemands haar of een politieke voorkeur wordt bedoeld. Kòp, voor iemand met een ruim bemeten hoofd komt ook meermalen voor (zoals bij Van Zummeren en Klercks). Deze personen hadden echter ook aangeduid kunnen worden met Zultbommerèl of Tiest. In hoofdstuk 3 (leraren en leraressen) en 4 (gebouwen!) komen ook veel uiterlijke associaties voor. Met handicaps en andere ZWAKKE PLEKKEN werd in Tilburg niet zachtzinnig omgegaan: het dôof, schèèl, kaol, gebocheld (bultje) of mank zijn van iemand ziet men nogal eens terug in de bijnamen. Hetzelfde kan geconstateerd worden met betrekking tot MINDERHEDEN: personen van joodse afkomst, met een donkere huidskleur of zwerverstypen. Ook ONHEBBELIJKHEDEN en opvallende KARAKTERTREKKEN zijn vaak op de korrel genomen. Zo komen er nogal wat kwèèkers voor, wat wijst op een luide stem en mensen die kaoj werden genoemd of vanwege hun zuinigheid pinneke (hoewel dit laatste soms ook slaat op mensen die continu met een peuk in de mond liepen).

Uit dit alles mag zeker geen beeld ontstaan van onverdraagzaamheid. De doorsnee Tilburger is eerder goedig en relativerend van aard, gaat gauw schouderophalend aan de dingen voorbij, zeker in vergelijking tot bovenmoerdijkers. Veel van deze bijnamen zijn dan ook milder bedoeld dan ze op het eerste gezicht lijken. Als voorbeeld kan dienen een van de meest bekende Tilburgers met een bijnaam, Joseph Hollander. Hij is in de tweede helft van de 20e eeuw decennia lang in het straatbeeld aanwezig geweest. Men noemde hem Zòt Jooke - een verbastering van zijn oorspronkelijke bijnaam die Zòt Joodje luidde - maar niet uit kwaadaardigheid. Nee, deze bijnaam werd met vertedering uitgesproken. Was dit omdat er in iedere Tilburger die graag zomaar eens rondhangt in de straten van de stad, wel iets van een Zòt Jooke schuilt?

Grappig is het gebruik van de bijnaam in een OMGEKEERDE VERGELIJKING, zoals iemand die Janssens heette en "de Beul" werd genoemd, juist omdat hij nooit ook maar een vlieg kwaad deed. Ook zijn er veel aardige WOORDSPELINGEN die van gevoel voor humor blijk geven, zoals den Heilige Stoelganger voor monseigneur Hubert Eras en de bekende Gutjesnonne uit hoofdstuk 2. TROETELNAMEN komt men ook tegen, bijvoorbeeld Moejke de Kòck en Kiske de Paoter (Smeulders).

KRACHT EN MACHT (gezag) vindt men terug in bijnamen zoals IJzeren Hein (Enneking) en de Sherrif (Brokx), en in mindere mate (lagere functies) bij Baos J.J. van Odijk en "de Commies". Hier kan ook gedacht worden aan de bijnamen van sommige kerkelijke leiders zoals Superior (Johannes Antonius) de Beer en den Absoluusie (pastoor De Klijn), of van leken die namens de kerk gezag uitoefenden, zoals de Suisse (de Jong) en de Paus van Tilburg (Gerard Verbiest). Veel leraren en leraressen (zie hoofdstuk 3) horen ook tot deze categorie. Een gezag dat gemengde gevoelens heeft achtergelaten was dat van burgemeester Cees Becht, die alias Kees de Sloper de Tilburgse geschiedenisboeken is ingegaan.

Logische INKORTINGEN voor langere familienamen zijn den Bud voor Buddemeijer en de Puij voor Van Puijenbroek. Zelfs familienamen van maar twee lettergrepen lang komt men soms in verkorte vorm tegen, zoals ene Muts, Paaj en Tuut voor leden van de bekende Tilburgse families Mutsaer(t)s, Pa(a)ijmans en Teurlings of Tuerlings. Aardig zijn ook de inkortingen Pibo voor Pieter Bogaers en de Gezêevers voor de gezusters Evers. Deze laatste inkorting werd vervolgens meer algemeen gebruikt voor ongehuwd samenwonende gezusters, ongeacht hun achternaam. Zoals gezegd kwam de noodzaak van het UIT ELKAAR HOUDEN van mensen met (bijna) dezelfde naam in een stad met zoveel grote families veel voor. Zie bijvoorbeeld bij De Beer, Janssens, Kolen, Mannaerts, Mutsaer(t)s en Pessers.

Opvallend is het gebruik van (BIJ)NAMEN IN UITDRUKKINGEN EN GEZEGDES, zoals bij de al genoemde Gezêevers. Het individuele gaat dan over in het algemene. Zo kon iedereen die goed geboerd had "ene rèèke Jan Koole " (zie Jan Kolen) of eventueel zelfs "zo rèèk as Sanneke Boogers " (zie Vincent A.A. Bogaers) worden genoemd. "Hij is Jantje Marienus " (zie et Strötje van Jantje Marienus, hoofdstuk 4) werd gezegd van een willekeurig persoon die was overleden of ook van iemand die straalbezopen was. Min of meer bekend en zeer kenmerkend zijn "de gèèt van Pigge" (of Pigmans) in een situatie waarin iets faliekant mislukte en "hij heej Piet Môone gezien" voor iemand die veel gedronken had (naar de verder niet in dit boek genoemde smid Piet Moonen, van wie gezegd werd dat hij eens dagenlang dronken op een stoel had doorgebracht in sociëteit Orpheus aan de Stedekestraat).

Het wekt geen verbazing dat er in Tilburg SCHUILNAMEN voorkwamen als hulpmiddel om in gevaarlijke tijden anoniem te blijven, zoals bij de verzetshelden Coba Pulskens en Loek Lansdorp, of als er criminele achtergronden waren, zoals "de Zwarte Ruiter" en "de RIOS-bende" (zie hoofdstuk 2). Onschuldiger, zeker in de verhoudingen van tegenwoordig gezien, waren de radiozendpiraten die in de naoorlogse jaren werden verboden en daarom onder schuilnaam gingen werken, zoals de Tilburgse Tijl (Gerrit van Corstanje).

Niet zelden verwijzen bijnamen naar VRUCHTEN VAN DE ARBEID van de naamdrager. In het voorgaande werd al en Vlimme genoemd waarmee een boek van Roothaert werd bedoeld. Andere voorbeelden zijn en Knipke voor een schilderij van een van de artistieke leden van de familie Knip (zie hoofdstuk 4). Tot dit genre horen ook de bijnamen Bananenkoning, Toontje Cognac, Stien Ollie en Voici, die verwijzen naar de broodwinning van respectievelijk Sjaak Swaans (groente-/fruitzaak), Toon Brouwers (wijnhandel), Johan Christinus Mutsaers (petroleumventer) en John Majoie (journalist en dichter). Soms ook namen trouwe dienstverleners de naam aan van hun patroons: zie Gertruda (Trui de Beer) Goijarts, en Piet (Mannaerts) van Loon.

Personen uit de DAGELIJKSE PRAKTIJK van Tilburg zijn altijd dankbare objecten geweest voor bijnaamgevers. Denk maar aan Mie (van de Dries) Fiedel èn dere Meens, de haast mythische, in bijnamen grossierende ex-zoeaaf en volksmuzikant Arnoldus van Sommere, het op het omslag afgebeelde Kweezelke (Maria Virginie) Doorakkers en Jan (de Kater) Kortenray. Ook veel STRAATHANDELAREN kunnen hier worden genoemd, zoals Boutje Gèrnaol (van Belzen), de bekende Mòsterdmadam (Johannes Elen), zijn zoon et Mòsterdmènneke en andere legendarische figuren die aan de deuren kwamen, zoals Bètje Kaatje (Hendrika Huts). Ook zult u kunnen zien hoeveel er van KERK EN WERK (handel, nijverheid, industrie) en daarmee verband houdende GEBRUIKEN EN TRADITIES is terug te vinden in de (bij)naamgeving in Tilburg door de jaren heen. Tot slot wordt opgemerkt dat carnavalsnamen buiten beschouwing zijn gebleven omdat - het woord zegt het al - dit namen zijn en geen bijnamen.

 

Goej Meense

 

Wie kènter nie Pieta Meelis
die vraaw meej der grôote siegaar
die moes de Waaj gaon verlaote
dè stond in de kraant, tis ècht waor

Kènde nog et Fèètwèfke
die toen in de Hasselt wonde
èn meej zalf geneeze kos
èkseem en ok vèül wonde

Kènde nog et Mòsterdmènneke
deur òn deur meej zen tunneke
mar paas op, lèkkerbèkke:
et spul gift lilleke poepvlèkke

Wie kènter nie ons Jooke
die riep toch zò dikkels op straot
hij liep ok aaltij op de Kaajbaand
van smèèrges vruug tòt saoves laot

Èn kènde nie onze goej Stien
ze zingt èn roept öt volle bòrst
mar et liefst in en drukke straot
èn spult dan de baos als ene vorst

Evert Pierson, 1992

Eerste druk, Tilburg 2000. Portret van Virginie Doorakkers.