Deze teksten verschenen oorspronkelijk in Brabant Literair, de literaire bijlage van Brabant Cultureel


Dichter bij Brabant - Lauran Toorians

Versjes met een klap Von der Mühle, witlof uit Breda:

Curieus geknutsel van John O’Mill

 

 

‘It is me what,’ moet P.S. Gerbrandy, premier van het Nederlandse oorlogskabinet in Londen ooit hebben gezegd tegen Winston Churchill. Het werd hem niet aangerekend en zijn kleinzoon is nu een gevierd Nederlands dichter en vertaler uit de Klassieke Talen. En toen Lodewijk Napoleon door zijn broer tot koning van Nederland was benoemd, stelde hij zich aan zijn nieuwe onderdanen voor met de memorabele woorden: ‘Iek ben konijn van Olland.’ Taal is vaak op zijn leukst als hij nog niet helemaal af is. Nu dan ook eens iets totaal anders, niet zwaarmoedig of diepzinnig en niet Brabant-minnend of verliefd (tenzij op taal).

Light verse mag dan in Nederland geen erg vooraanstaand genre zijn, één van de bekendste beoefenaren ervan is een Bredanaar, terwijl de uitvinder van de Opperlandse taalkunde (geen light verse, maar wel nauw daaraan verwant) geboren werd in Eindhoven of all places. Zo zie je maar, humor verrast. We gaan het hier echter niet hebben over Hugo Brandt Corstius, maar over de man die met twee pseudoniemen toekan: Jan van der Meulen. Van der Meulen werd in 1915 in Breda geboren en heeft zijn hele leven in die stad gewoond. Van 1937 tot 1975 was hij leraar Engels en uit de combinatie van zijn eigen taalgevoel en het gebrek daaraan bij vele leerlingen lijkt zijn dichterschap geboren. Voorbeelden vond hij in Daan Zonderland en Trijntje Fop. In 1956 debuteerde hij met de bundel Lyrical laria in Dutch and double Dutch (met een voorwoord van Wim Kan). Zijn pseudoniem was – en is nog steeds – John O’Mill. Daarna verschenen nog minstens achttien bundeltjes met vergelijkbare nonsense-poëzie en prozastukjes. Enkele daarvan behaalden grote aantallen herdrukken. Daarnaast publiceerde hij in diverse bladen.

O’Mills geschriften zijn niet het soort werk waarmee je als auteur literair hoog aanzien in de wacht sleept. Daarvoor lopen in de kringen van literair aanzien teveel droogkloten rond die de humor en de nonsense onvoldoende serieus nemen. Bovendien, dat moet gezegd, een deel van O’Mills werk is bijzonder flauw en ontstijgt het niveau van de rijmelarij absoluut niet. In Tafelarijmvet (1958; 12e druk in 1981) zegt hij in een voorwoordje zelf dat ‘de rijmpjes in dit bundeltje’ zijn getest op de leerlingen van de eerste klas van de Rijks-HBS te Breda. Grappig bedoeld misschien, maar het zegt iets. Maar het zegt ook iets dat O’Mill breed bekend is onder een publiek dat van poëzie en van taal houdt en dat toch niet zo gauw naar het dichterlijke oeuvre van bijvoorbeeld Toon Hermans zou grijpen. Zelf ken ik al jaren één gedichtje van hem uit mijn hoofd, terwijl ik zelden iets van O’Mill las en eigenlijk nooit een gedicht woordelijk onthoudt. Wie zijn bundels doorleest, vindt dan ook tussen veel wat amper tot een glimlach verlokt ook prachtige vondsten.

Wat daarbij opvalt is dat O’Mills beste gedichtjes die zijn, die niet louter op een grappige woordspeling of een moedwillig taalfoutje berusten, maar die refereren aan bestaand werk uit de wereldliteratuur, van Robert Burns via Shakespeare tot Lewis Caroll. Buiten het Engels valt te denken aan Christian Morgenstern, Erik Satie of Annie M.G. Schmidt. In zijn ‘mengtaal’ gedichtjes heeft O’Mill zich trouwens ook niet tot het Engels beperkt, maar zich ook ‘vergrepen’ aan het Frans, Duits en Spaans, en soms nog andere talen waaronder het Bredaas en het Antwaarps. In 1958 verscheen van zijn hand, en onder het pseudoniem Johan Mühlemans, Je toegenegen ome Frans. Het is de knappe vertaling van een briefroman op rijm van Hermann Mostar, een Duitse cabaretier. Bekend werd Jan van der Meulen echter als John O’Mill, maker van versjes in krom Engels, limericks en grafschriften en met een kinderlijk plezier in petologische en andere onderbroekenlol. Maar tussen al dat zoois, schuilt ook heel moois. (lt)

 


Bloemlezing

 

Nooit gat

 

Heel Uw schooltijd

zet gij Uw leraar mat

met: ‘Oevewij niete kenne,

Ebbewij nooit gehad.’

 

Als na Uw einddiploma

gij blijft beweren dat

ge dit niet hoeft te kennen

en dat nooit hebt gehad.

 

Belastingformulieren

zie Wijzigingenblad

Oevewij niete kenne

Ebbewij nooit gehad.

 

Zucht dan achter tralies,

Uw cel van tranen nat,

Oevewij niete kenne

Ebbewij nooit gehad.

 

(Rollicky rhymes, 1957)

 

 

 

Kennst du das land?

 

Knowest thou the land

of the hill-billy band

where the slodderfox

trots out his wings

 

where the elebird’s ants

in canaryphant pants

sing twenty-one God shave the kings?

 

If thou knowst, wilt thou please

pack thy pig-skin valease

and let us be off to that land

 

there to live till we die

of the Martinis dry

which the Yankees have

left on the strand

 

(Rollicky rhymes, 1957)

 

 

The prall

 

If, with all your grand decorum

you hope to fool me, piece of scorum,

you must be badly in the lorum

or, if sober, plain crank yorum.

 

With music blaring from your car,

in the keelsog of your great cigar,

I know you snob for what you are

a loud-mouthed, vulgar poon-barbar.

 

(Rollicky rhymes, 1957)

 

 

An emigrant’s love song (naar Robert Burns)

 

My love is like a praprica

that’s newly pickled hot,

my love is like a solo drums

played on a copper pot.

 

And hot are you, my scat about,

as sambal in my rice

and I will love you still, my dear

when the calves can dance on the ice.

 

When the calves dance on the ice, my dear

and the Moordike Bridges waltz,

when your hair has turned

to silver, dear, and all your teeth are false.

But now farewell a while, my dear,

and promise you will wait,

for now for thirty-seven years

I think I’ll emigrate

 

(Curious couplets, 1958)

 

 

Mijn cactus

 

Wie ’t koeren van mijn cactus

van heel dichtbij wil horen

steekt ie in z’n baccus

met ’n lange, scherpe doorn.

 

(Tafellarijmvet, 1958)

 

N.V. babybedrijf ‘De Ooievaar’

 

Een ooievaar en een ooiemoer

halen de kindjes uit Singapoer,

forse knapen van negen pond,

winterhard en van de koude grond,

midden uit de rode kool

van ’t proefstation

van de landbouwschool.

Ze brengen zo’n kindje gratis thuis,

gebruiksaanwijzingen incluis.

 

Wie dus een kindje wil bestellen

hoeft Singapoer maar op te bellen.

 

(Tafellarijmvet, 1958)

 

 

Krimpvrij

 

Een man in Krimpen Aan De Lek

had zo’n afschuwlijk grote bek,

dat de hoeken

bij ’t vloeken

elkaar ontmoetten in z’n nek.

 

(Tafellarijmvet, 1958)

 

 

Olle Groeverts Glonder

 

Prilsaam glist de oude glonder

door de groene gargelgloft

met aan ’t schoer de Olle Groevert,

stram als een schaluinen kroft.

 

’t Lijkt wie aan de wal z’n eek spriet

als schoof ’n kroet vol oes voorbij

maa al wie Groeverts moeve poon ziet

die schiet ’n schombel in ’t lamij

 

(Literary larycook, 1977)


Illustraties

 


Terug naar begin van deze pagina