XVIII
Het kaarslicht
op den kandelaar
beschijnt het
tinnen bord, een paar
kruiken bier en
de kaas.
Dan, in dit
geelwit schijnsel klaar,
wordt,
donkerder, mijn oog gewaar
een porceleinen
vaas
vuurrode dahlias.
Die dorstig is
verdrinkt zijn leed,
en hij die
honger heeft, hij eet;
wie stilt hem
ooit, eilaas!
Welzalig hij,
die vindt gereed
een warmend
licht, en wachtend weet,
na ’t
daaglijks grauw geraas
een roodblommig
solaas.
(Laus
Brabanciae, 1946)
Rondeel
De wind gaat
door het golvend koren.
Hij zingt een
boventijdelijk lied:
De wereld die
gij bloeiend ziet
Is voor een
duister lot geboren.
Pluk rozen,
wondt u aan de doren,
Versmaadt de
bittere vruchten niet.
Geluk is kort en
kort verdriet…
De wind gaat
door het golvend koren.
De leeuwerik
laat zich niet meer horen
Die pijlsnel uit
de wolken schiet.
Ook hij vindt
hier de vrede niet;
Die waan is
eeuwiglijk verloren.
De wind gaat
door het golvend koren.
(1942.
Gepubliceerd in: Niet langer dan een uur, 1977)
een kleine stad
in de vendée bezit
een fraai musée
d’ornithologie echt waar
wat aardig
zeggen engelse
toeristen n het
engels hier zie je
originele
meesterwerken gods
de vogels van
’t museum evenwel
ze hebben niet
veel menselijks meer
ze fluiten niet
ze vliegen niet
ze hebben valse
bruine oogjes
daarmee fixeren
ze constant
de visiteurs en
die op hun beurt staan
koudbloedige
opgezette vogels
te staren naar
dit scientifiek bedachte
bijna oneindig
leven na de dood
(Tussentijds,
1977)
de man midden
dertig en snor
draagt zijn
transistor in beide handen
als een
reliekschrijn voor zich uit
zijn shirt is
rood van liefde en
de sigarenpeuk
tussen gespitste lippen
laat nu en dan
een vleugje wierook los
het pleintje
beeft van hitte en verwachting
geen straatmus
ziet de man
eerbiedig
schrijden achter de transistor aan
langs etalages
met de woorden
sensationele
uitverkoop en daar
slaat hij de
hoek om / muziek schijnt weg
te sterven maar
overal blijft zij klinken
in paramaribo en
op het rode plein
knossos
de bijl baant
zich een weg
door woud en
wildernis
de stier wordt
met de bijl
geveld tot offer
aan de goden
maar in de
troonzaal hangt
decoratief
symbool
de dubbelbijl
geen mens zegt
waarom hier
de bronnen der
historie zijn
verdroogd
maar ieder weet
het nog
de bijl slaat
beide kanten uit
geslepen bijl
van recht
en botte bijl
van macht
(‘Athene
e.a. gedichten’, 1984)
