Deze teksten verschenen oorspronkelijk in Brabant Literair, de literaire bijlage van Brabant Cultureel


Dichter bij Brabant - Lauran Toorians

De andere kant van Frans van der Ven:
Frank Valkenier, dichter-drukker

 

 

Frank Valkenier is het dichtende – en later ook drukkende en als uitgever opererende – alter ego van prof.dr F.J.H.M. (Frans) van der Ven. Hij werd in 1907 geboren in Tilburg en overleed in diezelfde stad vlak voor het einde van 1999. Van 1945 tot aan zijn pensionering in 1972 was Van der Ven hoogleraar sociaal recht aan wat nu de Katholieke Universiteit Brabant heet. Daarnaast was hij buitengewoon hoogleraar arbeidsrecht aan de KU Nijmegen, maakte hij deel uit van het College van Rijksbemiddelaars dat bemiddelde in allerlei arbeidsconflicten en verrichtte hij belangrijk werk voor de SER. Bovendien publiceerde hij als academicus talloze werken waarvan er enkele jarenlang als handboek hebben dienstgedaan.

Maar er was ook Frank Valkenier, de naam waaronder Van der Ven in 1938 debuteerde als dichter (met maar liefst drie bundels in één jaar tijd) en die hij eveneens tot aan zijn dood zou blijven voeren. Hij begon bij Brabantia Nostra, een beweging waar hij sinds de oprichting in 1935 lid van was en die mede door zijn toedoen een vernieuwende koers ging varen en zich ontwikkelde tot ‘een soort brain-trust’ die beslist heeft bijgedragen aan de positieve bewustwording van Noord-Brabant. De gedichten die hij voor en tijdens de oorlog schreef, zijn sterk romantisch. Zij kijken vertederd – melancholisch vaak ook – terug naar een verleden dat weliswaar grotendeels fictief is, maar dat toen wel werd beschouwd als de bloeiperiode van een groot(s) Bourgondisch Brabant dat door en door katholiek was. Vanwege het feit dat hij van 1940 tot in 1942 hoofdredacteur was van Brabantia Nostra, en omdat hij daarin in 1936 een gedicht had gepubliceerd ‘Aan Mussert, exploitant van Volk en Vaderland’, werd hij door de bezetter as gijzelaar geïnterneerd.

In zijn bloemlezing Hedendaagse Brabantse dichters omschreef Harrie Kapteijns deze dichter in 1951 als volgt: ‘Hij is de zanger van het lied "daar een oud verhaal in geurt", dwaalt gaarne weg in de schoonheid van het verleden, bevolkt Brabant met gestalten van een nauwelijks wervend verlangen. Het is geen groot dichterschap zoals dat van Rodenbach groot was, maar het is een zuiver dichterschap, zoals dat van Gezelle zuiver was.’ Frank Valkenier zong toen echter al niet meer. Het hoogleraarschap en zijn meer bestuurlijke taken hielden Van der Ven te zeer bezig om ook nog als dichter naar buiten te kunnen treden. Dat deed hij pas weer in 1971 met Kruimels van de tafel. De grote verrassing was toen dat – hoewel hij het pseudoniem Frank Valkenier trouw bleef – het niet de oude Brabantia Nostra-dichter is die hier opstond, maar een eigentijdse dichter die de romantiek had ingeruild voor soberheid en die in plaats van alleen maar achterom, nu ook breed om zich heen keek.

Het nieuwe werk van Valkenier verscheen in eigen beheer, gedrukt op een oude trapdegel en onder het imprint Brandon Pers. Behalve eigen werk drukte Van der Ven al snel ook werk van bevriende dichters, waarmee de Brandon Pers een echte bibliofiele uitgeverij werd die in korte tijd een grote naam verwierf. Het imprint werd later ondergebracht in een stichting die nog steeds actief is, de trapdegel zelf hield er in 1998 mee op. De Frans Valkenier van de Brandon Pers is weliswaar nog steeds romanticus – hij vertaalde bijvoorbeeld rondelen van Charles d’Orleans – maar beslist geen Brabantia Nostra-dichter meer. Hij is een traditie-bewust, maar modern dichter. In 1977 verscheen bij het Noordbrabants Genootschap in ’s-Hertogenbosch Niet langer dan een uur. Selectie uit de gedichten van Frank Valkenier. Drie jaar later weigerde hij de Provinciale Brabantse Cultuurprijs omdat zijn mede-laureaat Peter Nijmeijer zich in de pers laatdunkend had uitgelaten over hem als ‘typisch Brabantse dichter’. (lt)

 


Bloemlezing

 

 

XVIII

 

Het kaarslicht op den kandelaar

beschijnt het tinnen bord, een paar

kruiken bier en de kaas.

Dan, in dit geelwit schijnsel klaar,

wordt, donkerder, mijn oog gewaar

een porceleinen vaas

vuurrode dahlias.

 

Die dorstig is verdrinkt zijn leed,

en hij die honger heeft, hij eet;

wie stilt hem ooit, eilaas!

Welzalig hij, die vindt gereed

een warmend licht, en wachtend weet,

na ’t daaglijks grauw geraas

een roodblommig solaas.

 

(Laus Brabanciae, 1946)

 

Rondeel

 

De wind gaat door het golvend koren.

Hij zingt een boventijdelijk lied:

De wereld die gij bloeiend ziet

Is voor een duister lot geboren.

 

Pluk rozen, wondt u aan de doren,

Versmaadt de bittere vruchten niet.

Geluk is kort en kort verdriet…

De wind gaat door het golvend koren.

 

De leeuwerik laat zich niet meer horen

Die pijlsnel uit de wolken schiet.

Ook hij vindt hier de vrede niet;

Die waan is eeuwiglijk verloren.

 

De wind gaat door het golvend koren.

 

(1942. Gepubliceerd in: Niet langer dan een uur, 1977)

 

 

een kleine stad in de vendée bezit

een fraai musée d’ornithologie echt waar

wat aardig zeggen engelse

toeristen n het engels hier zie je

originele meesterwerken gods

de vogels van ’t museum evenwel

ze hebben niet veel menselijks meer

ze fluiten niet ze vliegen niet

ze hebben valse bruine oogjes

daarmee fixeren ze constant

de visiteurs en die op hun beurt staan

koudbloedige opgezette vogels

te staren naar dit scientifiek bedachte

bijna oneindig leven na de dood

 

(Tussentijds, 1977)

 

 

de man midden dertig en snor

draagt zijn transistor in beide handen

als een reliekschrijn voor zich uit

zijn shirt is rood van liefde en

de sigarenpeuk tussen gespitste lippen

laat nu en dan een vleugje wierook los

het pleintje beeft van hitte en verwachting

geen straatmus ziet de man

eerbiedig schrijden achter de transistor aan

langs etalages met de woorden

sensationele uitverkoop en daar

slaat hij de hoek om / muziek schijnt weg

te sterven maar overal blijft zij klinken

in paramaribo en op het rode plein

 

 

knossos

 

de bijl baant zich een weg

door woud en wildernis

de stier wordt met de bijl

geveld tot offer aan de goden

maar in de troonzaal hangt

decoratief symbool

de dubbelbijl

geen mens zegt waarom hier

de bronnen der historie zijn

verdroogd

maar ieder weet het nog

de bijl slaat beide kanten uit

geslepen bijl van recht

en botte bijl van macht

 

(‘Athene e.a. gedichten’, 1984)

 


Illustraties

 


Terug naar begin van deze pagina