CUBRA HOME
INHOUD FOLKLORE BRABANT
Heemkundige artikelen over Tilburg door:
Pierre van Beek
Lambert de Wijs
A.J.A.C. van Delft
Lowie van Dorrus Misters

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

-

Artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant 1933-1934

Auteur onbekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 december 1933

 

Folklore 3

 

Daar is 'n stem in elk blad, 'n stem die zich overal doet hooren. Bij storm en onweer, over de aarde en door de luchten. 'n Stem die nooit zwijgt, heeft 'n onbekende Engelsche poëet in de 17de eeuw geschreven. Zoo'n stem klinkt ook uit de folklore. Zij verklankt ons de levensgewoonten onzer voorvaderen. Uit lang vervlogen eeuwen.

Welk 'n stem van humor - zij 't niet altijd even geestig - ruischt er niet door de rij van spot- en bijnamen, spotrijmen, vertellingen enz. waaruit we gisteren reeds een en ander ophaalden. En waarvan er vele in de herinnering voortleven niet alleen, maar ook nog vaak gebezigd worden. Zij het dan niet meer met de wrange intentie, welke er soms voorheen achter school. Ik bedoel dit: In Tilburg spreken we nog altijd - zonder meer - van de "Turken", als we de bewoners van "over de lijn" willen aanduiden. De oorspronkelijke beteekenis was echter: lompe, onbeschaafde menschen. Alsof die in het Zuidelijk stadsdeel ook niet zullen gewoond hebben, toen de beschaving en de welvaart nog geen burgerrecht verkregen hadden in Brabant!

De Tilburgsche bevolking - ik mag dit even aanvullen - werd ook nog met andere epitheta vereerd. "Messestekers", nota bene! "De Tilburgers hebben den naam erge vechtersbazen te zijn - zoo luidt 't in de toelichting van dr. Cornelissen - en in hunne gevechten met messen te steken." En vandaar de uitspraak: "In Tilburg steken de messen boven de daksparren uit." Die faam hebben we bijna tot op den huidigen dag behouden. Bijna. Want nu, sedert jaren alreeds, is Tilburg op het stuk dronkemans- en vechttooneelen wellicht de meest rustige plaats van Brabant. Maar inderdaad, de niet meer jongeren onder ons herinneren zich nog levendig hoe de zg. "Hasseltsche schuit" het Geurke onveilig maakte en gaarne 't smalle Smidspad als terrein voor haar dagelijksche veldslagen uitkoos. Maar dat ze later, onder aanvoering van den toenmaligen hoofdinspecteur Soentjens, die in Twente oproeren mee had leeren onderdrukken, op de meest onbarmhartige wijze is... uitgeroeid. En welk fatsoenlijk mensch waagde zich 'n verrel eeuws geleden 's avonds in "Oel", op "'t Ven" of in "Lombok" - allemaal "cum grano annexis"? Dás Lied ist aus! Dás kommt nicht wieder! In dat opzicht heeft Oss haar oude reputatie beter gehandhaafd. Maar daarover aanstonds.

Cornelissen maakt ook nog melding, voor onze eigen gemeenschap, van den meer vreedzamen naam van: "Keibuters". Buten beteekent in 't Kempisch dialect zegt hij: met den riek in den grond werken om onkruid, wortels en aardappelen uit te steken. De spotnaam zou dan beduiden: menschen die met 'n riek keien uit den grond "buten". Van Dale in zijn groot woordenboek der Ned. Taal spreekt echter van "buten" als van verstoppertje spelen. In Westelijk Noord-Brabant was ongeveer 40 jaar geleden 'n straatspel in zwang, waarbij groote klinkers werden gebezigd. En als er nu een 'n onrechtvaardigen worp deed, dan voerden de kameraadjes hem onmiddellijk tegen: Neen, dat "buut" niet. Dat geldt niet, dat telt niet. Is dat spel altemet ook ooit in Tilburg in zwang geweest? Bij de "Kaaibuters"? Wat de beteekenis van het werkwoord "buten" aangaat: Tilburgsche kinderen gebruiken nog de uitdrukking: "onrechtverdigheid zal bebuten kommen".

 

We hadden het zooeven over Oss, dat vooral den laatsten tijd weer op 'n allertreurigste wijze in opspraak is: vechtpartijen, moorden, branden. De Bossche criminalist dr. Casparie heeft er onlangs in breedvoerige courantenartikelen beschouwingen over geschreven. In zeker opzicht schijnt dit oude, rumoerige stedeke hiermede een traditie te handhaven. In zijn werkje "Volksgebruiken" heeft den Brabanter Panken, die in de 90er jaren der vorige eeuw hoofdonderwijzer was in Duizel-Eersel, waar z'n zoon Piet nu burgemeester is, deze beschrijving van Oss gegeven: "De ingezetenen van Oss voeren den spotnaam van Dubbeltjessnijers, omdat zij in vechtpartijen elkaar met de scherpe randen van een dubbeltje sneden over 't gezicht trokken, liefst, dat was het meest naar de regelen der kunst, in den vorm van halve maantjes." Het zg. dubbeltjesgevecht bestond ook elders in Noord-Brabant, en was in het begin der 18de eeuw nog in zwang op de grensdorpen en de aanpalende Belgische dorpen. Het litteeken in 't gelaat heette "het wapen van Oss".

'n Andere bijnaam, die er ook al op wijst, dat er niet alles "fine fleur" woonde "in de stad Oss" is deze: "bende-snijers". Deze lieden oefenden het ambacht uit van het snijden van wisschen of wilgenteenen om er takkebossen mee samen te binden. Al geschiedde dat zonder voorkennis van den eigenaar - het mijn en dijn werd dus ook niet steeds scherp onderscheiden! - dit vergrijp werd blijkbaar niet al te ernstig opgenomen, gedachtig de hier geldende boerenwet:

     Een steel (voor de schop) en een wisch

     Vat men waar ze is.

In de Antwerpsche Kempen maakte men echter dit voorbehoud:

     'Nen band en 'ne wisch

     Meugde halen waar hij is.

     Maar ertrijzen en boonstaken

     Dat gaan te veul maken.

 

Laat ik van dit uitstapje in Oostelijk Brabant weer meer naar het centrum terugkeeren. Alvorens echter verder te gaan met deze compilatie van spotternijen even 'n meer ernstig intermezzo, dat betrekking heeft op de bevolking van Brabant in zijn algemeenheid. Welke hare oorspronkelijke levensomstandigheden waren, welke taal zij sprak en zoo meer.

Brabant is eigenlijk de dunst bevolkte provincie van Nederland, zoo ongeveer 135 per vierkante kilometer. Wat de dialecten aangaat, onderscheidt prof. te Winkel het volgende: In het Westen ongeveer tot de lijn Tilburg - 's-Bosch: Friesch-Frankisch. In het Oosten hoofdzakelijk Oost-Frankisch. Behalve in het land van Cuijk, waar de tongval Saksisch-Frankisch is. Dit betreft natuurlijk een wetenschappelijke onderscheiding. Want elk weet, dat de taal van de Westhoek: Bergen op Zoom, Roosendaal, Breda 'n heel andere is, dan die van de Langstraat c.a. of Tilburg met naaste omgeving.

Historisch zijn de "nederzettingen" oorspronkelijk meest ontstaan langs de kleine riviertjes. Vele bestonden al in de 8ste eeuw. De meeste waren hoven van aanzienlijke Frankische landheeren, waarbij zich de lijfeigenen en hoorigen in armelijke behuizingen de omgeving vormden. Daardoor had later bijna elk dorp zijn kasteel. Verschillende dorpen, men lette 'ns op, hebben een beperkt lengtetype en zijn eenvoudig gebouwd langs de groote heirbanen. Grootere ontstonden op de kruispunten dier wegen. Dan waren er nog zg. streekdorpen in het Noorden, langs de dijken of in gewesten waar voorheen vervening plaats vond. En eindelijk de veenderij-dorpen in de Langstraat en de Peel.

Er is nog veel te zeggen over de bodemgesteldheid en de agrarische en industrieele voortbrengselen van het Brabantsche land. Maar dit zou ons te ver afvoeren van het oorspronkelijke doel: wat folkloristische bijzonderheden omtrent het eigen land bijeen te zamelen.