Verhalen uit de Kivietsblek
door Wim van de Wouw

Sobat en het paard.

Sobat is een blad van en voor veteranen, er staat wel eens het een en ander in waar ik het niet mee eens ben, maar dat zal wel bij meerdere veteranen het geval zijn. Ik vindt als je iets leest, dit altijd kritisch moet doen. Want wetenschappers en schrijvers hebben het ook niet altijd bij het rechte eind.

Zo las ik in het tijdschrift, dat het couperen van paardenstaarten, alleen bedoeld was, om de dikke kont van het trekpaard beter te doen uitkomen. Dit is pure onzin, het couperen was er om begonnen dat het leidsel <teugel>, b.v. bij het ploegen, niet onder de zware staart kwam te zitten. Als dat gebeurde drukte het paard met zijn lange staart, het leidsel tegen zijn kont aan, zodat het paard dan niet meer te sturen was. Ik weet dat omdat mijn vader een paard had met een lange staart. Sloeg dit paard met zijn staart naar de vliegen, dan kwam dikwijls het leidsel, onder de staart te zitten en  werd er Ho!! geroepen en moest eerst het leidsel onder de staart uit worden gehaald, want anders luisterden het paard niet meer naar het leidsel.

Het leidsel werd in onze streken ,,de lént’ genoemd, ook was hier de traditie, dat het paard naar een lént had leren luisteren, als er aan de lént werd getrokken moest het paard naar links, werden er korte rukjes aan gegeven moest het paard naar rechts, ook werd ‘hot’ en ‘aar’ gezegd.
Niet alle paarden waren even makkelijk om mee om te gaan, er waren er bij die niet wilde trekken, dan was zo’n paard ,,steeg”. Als je een stege had moest je er gauw vanaf zien te komen, en dat viel niet altijd mee, want als de koop gesloten was, en het bleek bij het tuigen dat het paard steeg was, dan ging de koop niet door. Dan werd dat paard zoals ze dat noemde ,,gekat”.
En een gekat paard was bijna niet meer te verkopen, dat ging als een lopend vuurtje rond.
Hier en daar zaten echter van die paardetuigers, die alles aandurfden, en dan voor weinig geld zo’n gekat paard kochten. Wat ze er allemaal mee uithaalden weet ik ook niet, maar dikwijls kwamen die paarden goed getuigd en mak weer bij een of andere boer terecht, die echter niet wist dat hij een paard had gekocht dat ooit gekat was geweest.
Als een paard moest worden ingespannen, moest het eerst worden opgetuigd.Eerst werd de haam ondersteboven over het paardenhoofd gestoken, dan werd de haam gedraaid en gesloten, zodat die passend om de paardennek zat.
Vervolgens werd het hoofdstel aan het paardenhoofd gedaan, en tegelijk het bit in de bek geduwd, ook waren er hoofdstellen zonder bit. Daar zat een halder aan, dat waren twee korte stangen, met een kinketting. De kinketting werd ook gebruikt samen met het bit
Zo’n kinketting was maar een klein kettinkje onder de kin van het paard. Het had als doel toch wel enige pijn te veroorzaken. Als het paard wat te wild werd, dan werd de kinketting wat strakker gezet. Zo was er een uitdrukking als een van de kinderen wat te wilde streken had: ,,Bij den dieë moeten ze de kinketting wat strakker doen”.
Zo kwam ik eens bij een boerengezin, en ik zag dat er iets aan de hand was geweest. Toen zei de boerin: ,,Ja, ja Willem,  ik had er een die wilde niet trekken, toen heb ik ze eens getuigd en de kinketting wat strakker gedaan. Of dit de juiste pedagogische oplossing was weet ik ook niet, dat zullen we zoals mijn moeder altijd zei ,,God en de mulder maar laten scheiden”.

Maar we gaan verder met optuigen en inspannen. Na de haam en het hoofdstel, werd het zadel op het paard gelegd. Dit werd met de buikriem vastgegespt. Over het zadel lag de ,,ligt”, met aan de twee uiteinden een soort uitstulpingen, waar de burries van de kar in werden geschoven. Na het zadel kwam de achterbroek, die diende om bij het achteruit zetten van de kar de kont van het paard steun te geven. Zo’n achterbroek werd met twee kettinkjes aan de broekhaken die aan de burries zaten vastgemaakt. Als het paard tussen de burries stond, werden de hagten aan de grelhaken van de haam gedaan, dit betekent dat de kettingen <hagten> aan de haken <grelhaken>van de haam werden gedaan. Dan werd het ,,Kwikzeel om de burries gestropt zodat de kar niet ,,te heu” [achteroverslaan] kon gaan. Als om de hagten strak te houden de buikband was vastgehaakt, en de madam{steunpaal die onder de kar stond} was opgehaakt, sprong de voerman op de kar,of ging op de,,schei” zitten {ruimte tussen het paard en de bak van de kar}. Van een boer die wegens geldgebrek op moest houden werd gezegd ,,den dieë is dur de schei gezakt”.

Nog even wat benamingen van kar-onderdelen, al genoemd de burrie- de schei-en, de madam, de ijzeren repen –de houten velgen den domp met de asbus vormde het karwiel [kerrad] in de asbus zat de as en het wiel werd geborgd met de leun. De as moest geregeld worden gesmeerd met karsmeer een soort vet. In de oorlog werd er bij gebrek aan karsmeer wel reuzel voor gebruikt. De kleine kar of aardkar {érkéér} werd door de dorpsjeugd uit plagerij wel eens z.g. gereformeerd gemaakt. Dat hield in dat de burrie onder de kar werd doorgedraaid. Dat kon omdat zo’n aardkar kon kippen. Ik geloof niet dat ik veel handelingen vergeten ben om het paard in het gareel te houden, maar ik had er toch geen erg in dat mijn begin over het veteranenblad Sobat zou uitmonden in een beschrijving over het paard en de kar. Maar ik weet dat meer dan vijftig jaar geleden, in het voormalig Ned.Indië, veteranen van nu, met bergpaarden, waarop bewapening en proviand was bevestigd de bergen hebben beklommen. Gij allen die dit leest gij zijt gegroet van W.v.d.Wouw

Kievitsblek Oisterwijk, 2003