Verhalen
uit de Kivietsblek
door
Wim van de Wouw
Gekookt
spek
Driekske was zoals werd
gezegd ene rotslachter, dat kwam omdat Driekske hier en daar een
zeugje kocht dat met het jongen was doodgegaan. Maar Driekske keek
niet zo nauw, en aan dat vlees zat letterlijk en figuurlijk nogal eens een
reukje. En Driekske dronk ook graag een borreltje, of een goede pot bier,
die hij gewoonlijk ging nuttigen bij Janus van Boxtel, die had zo’n mooi
bruin café waar het gilde thuis was, en de hondensportvereniging ,,De
Waker”. Ook jagers en
stropers genoten bij Janus in alle vrede en rust van de geestrijke dranken
die Janus van onder de schouw waar ook den toog stond met alle aandacht
vol schonk voor zijn klanten, het borreltje mocht geen boord hebben , als
dat zo was riepen de klanten ,,Janus mijn borrel is gene pastoor”. Zo
zat Driekske op een avond samen met de twee schaapherders Kees de Kunning
en Harrie Rooyakkers te klazineren over hun levensproblemen, toen er twee
stropers binnenkwamen. Die twee gingen met ruw weer nog al eens met de
lichtbak, ze noemden dat: ,,met
den orgel gaan”, dan zetten ze bij Janus hun fiets in de schuur en
gingen dan met de lamp en het geweer het veld in. Maar deze avond was de
wind gaan liggen, en er was geen beestje meer buiten, dat was jammer want
ze hadden toch graag een paar hazen of konijnen bij de poelier verkocht.
Er waren ook wel restaurants die wild wilden kopen, dat was echter beter
van niet , daar werd teveel over gekletst. En omdat die twee stropers, ook
nogal van de natte gemeente waren, gingen ze maar enkele pinten drinken,
voor ze weer op huis aan gingen. Zo troffen ze Driekske met zijn maten
aan, ze pakten er samen nog enkele, en de verhalen werden alsmaar sterker,
en de gestroopte hazen alsmaar groter, tot dat Driekske vertelde dat hij
ooit een haas middendoor geschoten had, waarna de ene helft naar Tilburg
liep en de andere helft naar Den Bosch. En dan heb ik nog wat zei hij,
jullie kunnen bij mij roggebrood met gekookt spek mee gaan eten. De
schaapherders die Driekskes streken kenden, gingen niet mee, met het
smoesje, dat ze nog moesten kijken of er nog ooien moesten jongen. Maar
die twee kaljakkers van stropers die ondertussen ook nogal diep in het
glaasje gekeken hadden die lustten wel iets, en die gingen met Driekskes
mee. Toen ze binnen kwamen werd er roggebrood en gekookt spek voor de dag
gehaald, en omdat Driekske geen honger had aten die alleen. En: vroeg
Driekske heeft het gesmaakt?? Nou en of, gij hebt goed gezorgd,
antwoordden die twee. Waarop Driekske antwoordde:,, Daar ben ik blij om
jongens, dan kan ik het zelf ook gerust eten, want het spek was van een
varken dat dood gegaan was, het zag al wat blauw”. Toen die twee buiten
hunne maaginhoud rap kwijtraakten, en weg gingen, mopperden ze nog van: ,,Driekske,
ge bent ene smeerlap”. En Driekske zei; ,,Och jongens jullie kijken veel
te nauw, je moet niet zo kiem zijn in het leven.
Kort
daarop is Driekske gestorven, ik vermoedt aan de varkenspest.
Oisterwijk
27-11 2004