Verhalen uit de Kivietsblek
door Wim van de Wouw

 - Boerenknechtje -  

Mijn vader heeft het zo dikwijls verteld, dat ik het niet na kan laten zijn verhaal vast te leggen.

Tegenwoordig wordt er terecht geprotesteerd tegen kinderarbeid, wij leven thans in het jaar 2005, maar 100 jaar en korter geleden, waren de toestanden in Nederland minstens even slecht als in de tegenwoordige ontwikkelingslanden. In landbouw en industrie heersten mensonwaardige toestanden op vrijwel ieder terrein, vooral op het gebied van kinderarbeid.
Hier volgt een van de verhalen die mijn vader Martinus van de Wouw zo dikwijls heeft verteld.

Mijn vader was geboren op 18 Feb.1884, en werd verhuurd op 12 jarige leeftijd aan een boer te Moergestel, die getrouwd was met een vrouw die mijn vader tot op hoge leeftijd betitelde als ,,een echt rotwijf”. De boer zelf was naar zijn zeggen een goede kerel die niets te vertellen had,want zijn vrouw en zijn stiefvader, bestuurden daar de zaken. De stiefvader van de boer was getrouwd met een joodse vrouw uit Rotterdam waar mijn vader altijd met veel achting over sprak.<dit terzijde>
Toen hij dus uit financiële noodzaak was verhuurd als boerenknecht voor een bedrag van

TWAALF EN EEN HALVE GULDEN PER JAAR, EN ELKE WEEKEEN HALVE STUIVER TRAKTEMENT [zakgeld] werd hij als werkkracht ingezet op de boerderij, en moest hij alle werkzaamheden voor zover zijn lichaamskracht toeliet verrichten.

Het was in de hooitijd dat een stel boeren uit Moergestel hooigras hadden gepacht naar ik meen in de Empelse polder ook zijn boer had er gras gepacht. Als het weer mee zat werd er in de polder overnacht, zij sliepen onder de kar in wat hooi of stro.  ‘s Morgens werd weer vroeg begonnen, want als het goed hooiweer was duurde het ongeveer een week dat het hooi droog was, dan werd het op de hoogkar geladen. Nadat het hooi via een z.g. hooiboom op de kar was vastgesjord werd het naar huis gereden [Het laden van een flinke kar met hooi, was een kunst op zich ]. Mijn vader die als twaalfjarige een hele week in de polder mee had gehooid was oververmoeid, en kon niet meer naar Moergestel lopen, dus werd hij boven op de hooikar gezet en vastgebonden aan de hooiboom, zodat hij niet van de kar kon vallen als hij in slaap zou vallen.

Zo werd de terugreis naar Moergestel gedaan. Toen ze bijna in Moergestel waren, werd mijn vader van de hooikar gehaald, omdat ze bang waren, dat iemand zou zien dat hij daar vastgebonden lag, hij kon zich achter de kar vasthouden aan het kartouw, en zo sjokte hij mee naar Moergestel.

De dag daarop moest hij van de boerin ‘s morgens weer vroeg op om te werken, toen hij zei dat hij nog erg moe was, antwoordde zij:  ,,kiem vogeltjes hebben kiem bekskes, en het zijn kwikstaartjes” wat zoveel wil zeggen als: Niet zoveel praatjes en niet zo wispelturig maar aan de slag.

Toen aan mijn grootvader Willem v.d.Wouw ‘s zondags aan de kerk de geschiedenis [waar iedereen schande van sprak] werd verteld,was hij zeer verbolgen en haalde zijn zoontje bij de boer weg, maar omdat het jaar niet was uitgediend ging een oudere broer van mijn vader hem vervangen, en die was niet bang van de boerin en zij haar gerust ,,Ge kunt verrekken als ge wilt ik ben ons Tinuske niet ,hij heeft het jaar uitgediend, en ging naar huis.
Van de boer en het jodinneke zoals hij het noemde, wilde mijn vader geen kwaad woord horen.

Gij allen die dit leest gij zijt gegroet van de schrijver: Willem van de Wouw, zoon van Martinus van de Wouw en kleinzoon van Willem v.d.Wouw

                                                                        Oisterwijk, ten huize van Kievitsblek

Ps: De wet op de kinderarbeid bestond toen al