Verhalen uit de Kivietsblek
door Wim van de Wouw

 - De evacués -

 

Het is nu 59 jaar geleden dat de gebeurtenissen die ik nu ga beschrijven hebben plaats gevonden.

De tweede wereldoorlog woede in alle hevigheid, de bevrijders rukten op, maar hun opmars stagneerde aan het Wilhelminakanaal, zodat verschillende dorpen, die aan het kanaal waren gelegen moesten evacueren, zoals Oirschot en Best. Al deze vluchtelingen moesten worden ondergebracht al wisten ze zelf dikwijls niet waarheen.

Het was eind September of begin Oktober, het juiste tijdstip weet ik niet meer, dat Mart Bressers, die via mijn zus ons kende ,in paniek aankwam en mijn vader en mij vertelde wat er aan de hand was. Ze hadden net als zo velen de opdracht van de Duitse instanties gekregen dat zij moesten evacueren en of zij bij ons op boerderij Kivietsblek onderdak konden krijgen, wat natuurlijk direct werd goed gevonden. Maar hij had nog een probleem, ze waren met hun hoogkar, met daarop de benodigde spullen en enkele oudere mensen vast komen zitten in het mulle zand nabij de Roond in Boxtel. En of wij niet met ons paard konden komen om voor te spannen wat inhield, dat de strengen van het paardentuig aan de burrie van de hoogkar werden gestropt, zodat dan twee paarden voor de kar stonden om te trekken.

Kees Keuninxks de zoon van de buren, die net langs ons kwam werd door mijn vader gevraagd, of hij met mij mee wilde gaan om de evacués hulp te bieden, wat Kees direct aanvaarde.

Dus Kees en ik via de Posthoornse heide met ons paard richting de Roond.

Toen wij daar kwamen zagen wij de kar vast zitten in het mulle zand. Er zaten een paar oudere mensen op en verder diverse levensbenodigdheden. Ook had de fam. Bressers een geslacht kalf op de kar meegenomen en nog wat spek in een kuip. Aan de hoogkar waren een paar koeien gebonden en er was ook nog wat vee dat aan een touw werd meegevoerd. Het was een chaos van jewelste. Van de families kan ik er mij nog enkele herinneren. Op de eerste plaats de fam. Bressers, bestaande uit 5 broers, een dochter, de moeder, de grootmoeder, en een oom van moeders kant, en een ongehuwde oom uit Best. Dan de fam. van Tillaert, ik meen met 2 zonen en 3 of 4 dochters. Ook nog een fam. Bierkens met hoeveel personen weet ik niet. Dan de familie van  Kollenburg, vader, moeder en twee dochters.Verder een jong echtpaar Marinus van Scheevenhoven, afkomstig uit Amsterdam en zijn vrouw Anneke van Grinsven. Zij waren woonachtig in Best, als ik mij niet vergis in ,,De Paljart”. De hele groep was veel groter, maar de door mij genoemde personen kwamen bij ons thuis op Kivietsblek terecht.  De andere gingen door naar Haaren-Esch en andere plaatsen. Toen zij bij mij thuis aankwamen, werd er op de eerste plaats voor eten gezorgd en slaapgelegenheid gemaakt voor de ouderen. Mijn moeder die druk bezig was om van alles te regelen, zag aan het jonge vrouwtje van Marinus van Schevenhoven dat zij zwanger was. Zij ging er naar toe en zag dat zij huilde, plots wordt mijn moeder aangesproken door Van Tillaert uit Best en die zegt ,,Ik heb tegen hun gezeed desse mer dur motten goan, want wellie zen allemoal boerenmeense en zullie mer febrieksvolk”. ,,En gij!” zegt mijn moeder “maokt niet uit wie wij hier binnen laoten, kom mér mee vrouwke, vur jouw hebben wel een bed”. Een paar dagen nadien kreeg Anneke een miskraam, wat ik toen niet wist, want daar werd niet over gesproken. Later heb ik het gehoord van mijn vader. Het vee dat de evacués bij zich hadden werd in de wei gedaan en gemolken, van de melk pap gekookt en als de melk zuur was maakte moeder Bressers er boter van. Mijn vader of mijn broer Kees bakte in het bakhuis brood meest van roggemeel, het was een gezamenlijke keuken. De tweede dag dat ze bij ons waren was er al een rel. Twee jonge vrouwen hadden hooglopende ruzie. Waar het over ging weet ik niet meer, maar het was een schande. Na een tijdje moest er toch iets gebeuren, de fam. Bierkens ging verderop naar de fam.Oomen aan het eind van de Kivietslaan. De fam. van de Tillaert is later naar Haaren gegaan naar de fam. Vugts in de Gever. Voor dat van de Tillaert bij ons wegging, was er nog iets gebeurd. Want wat bleek, zij hadden shag en die hadden zij verborgen. Die hadden Toon Bressers en ik gevonden, wij hadden niets, dus ook wij jatte en rookte mee.Toen vond Dina Bressers een gerookte ham die van de Tillaert ook verborgen had net als die shag, omdat hij bang was mee te moeten delen zoals iedereen deed. Mijn zus Mien en Dina Bressers, die voor de boterhammen zorgden sneden flink van die ham en iedereen maar lekker ham eten ook die van de Tillaert,. Die wisten niet dat het hun eigen verstopte ham was.Toen echter bleek dat de ham verdwenen was, zei van de Tillaert: ,,Dè hee dieë febriekserrebeider gedaon“. Maar mijn vader zei tegen hem: ,,Ge moest oe schaomen,  ge hed ze zelf mee opgegeten. Maar er geschiede nog meer. In de nacht van 15 op 16 Oktober werden mijn broer Kees en ik door de Duitse Feldgendarmerie van ons bed gelicht en gearresteerd. Dat dat nogal enige commotie gaf hoeft geen betoog. Ze zochten mijn andere broer Dré, die met nog een paar andere, Duitse soldaten had ontwapend in de Drunense duinen. Daar hadden ze moeten vluchten, dus die werden gezocht. Wij zijn er goed uitgekomen,maar dat is een ander verhaal.Toon of Janus Bressers vertelde mij later, dat van de Tillaert jankte omdat hij een kan zilvergeld begraven had in zijn hof in Best, en hij bang was dat er een granaat op zou vallen. Waarop moeder Bressers zei:,Denkt mar aan die jongens” waarop van de Tillaert zei:,,och die komen wel terug, mèr m’n geld”. Met de jongens van Bressers kon ik goed uit de weg, vooral met Janus. We stroopten samen en haalden allerhande streken uit. Janus werkte altijd mee, hij ploegde en deed mangelwortelen mee rooien. Een paar dagen nadat ik en onze Kees weer vrij gelaten waren, zijn Janus en ik aan het mangelwortelen rooien toen wij een troep Duitse soldaten aan zagen komen. Ik zeg tegen Janus: ,,Janus mij nemen ze niet meer mee ik kruip weg in het bos, als alles veilig is zet dan tegen den avond een mand op de’n dorsmanege”. Nouw dat had Janus gedaan; de Duitsers moesten alleen stro en hooi hebben voor hun paarden en onze paardenhaam hadden ze ook nog gestolen. Onze Kees werkte bij de voedselvoorziening. Hebben ze rond dezelfde tijd zijn fiets afgenomen. Na dolle dinsdag hadden de Duitsers schrik aan hun donder gekregen maar ze gingen toch gewoon door de burgerij te bestelen en te terroriseren, ook die van de weermacht de goede niet te na gesproken.

In Oisterwijk was het overal een grote bende. De munitietrein was beschoten en ontploft, daar lagen dan nog van die kruitstaven . Die namen wij als kwaaijongens mee. Die dingen waren hol en als je die aanstak zodat ze gloeiden, kwam er van achter onder druk rook uit  en schoten die dingen van links naar rechts net als vuurwerk. Wij beseften niet waar wij mee bezig waren. Bij het vroegere sigarenfabriek ,,De Huifkar” waren sigaretten gevonden een restant uit de eerste wereldoorlog. Die hadden wij ook, maar ze waren niet te roken, maar bij gebrek zijn zelfs zure druiven zoet. Het merk was Aurora, ze zaten in ronde pakjes. s’Nachts hoorden wij de Duitsers over de Kampinascheheide  trekken . Wij hoorden ze schreeuwen tegen hun paarden en misschien ook wel tegen elkaar. Diezelfde tijd was er bij ons een Rijksduitser ondergedoken. Dat waren personen die in Nederland woonden. Heel dikwijls waren ze als weeskinderen na de eerste wereldoorlog geadopteerd door Nederlandse families, maar omdat ze van Duitse komaf waren moesten ze in het Duitse leger. Nou de bij ons ondergedoken en gedeserteerde Rijksduitser was eigenlijk een Eindhovense bakker die in Rusland een longschot had opgelopen. Hij was ook dienstplichtig en moest in het Duitse leger gaan dienen. Hij heette Joop Jansen en zijn vrouw Giebels, dat weet ik er nog van. Hij was via dr. Schráder bij ons gekomen, maar was gelukkig weg toen de boerderij werd overvallen door de Feldgendarmerie. Maar het leven ging door,wij rooiden de mangelwortelen , ploegde en zaaiden, maar hielden de paarden wel uit het zicht van de Duitsers. Onze Kees en Mart Bressers waren nog een varken in Oirschot wezen halen dat bij Bressers verborgen was. Hoe ze er mee door de linies gekomen waren weet ik ook niet meer, maar het varken werd geslacht door Janus van Gerven. Wij kwamen niets te kort; de familie Bressers deelde met iedereen. Op 26 Oktober kwamen de bevrijders. Ik zie de eerste pantserwagens ons huis nog naderen. Op een brencarieër lag een zieke of gewonde soldaat die van mijn moeder een glas warme melk kreeg. Er werd van blijdschap gelachen en gehuild en wij rookten onze eerste Engelse sigaret. Die soldaten moesten naar Bos en Ven, het hotel waar het Duitse hoofdkwartier gevestigd was geweest. Maar die waren toen al lang vertrokken. Mijn oudste zus, die Engels verstond, heeft ze toen de weg gewezen naar Bos en Ven. De evacués die nog hier waren gingen weer naar huis. Mijn broer Dré die ondergedoken zat kwam weer thuis. Ik heb de familie Bressers met paard en kar mee naar Oirschot terug gebracht. Omdat wij twee paarden hadden bleef er één paard bij Bressers om het achterstallige werk mee te doen.  Een maand later werd het goed verzorgd teruggebracht.Wij waren bevrijd, maar Janus en Piet de Bresser en ik wisten toen nog niet wat ons te wachten stond. Wij werden 2 jaar later voor bijna drie jaar uitgezonden naar het voormalige Ned. Indië. De oorlog duurde voor ons met nog vele anderen 3 jaar langer. Maar ik ben er nog. Ook Janus Bressers leeft nog. Maar Piet is enkele jaren terug verongelukt onder een trein. In het eerste half jaar na onze bevrijding, leefden wij jonge jongens er nogal ruig oplos.Wij schoten met buitgemaakte Duitse mauser geweren de heerlijke fazanten van de landjonkers en fabrikanten en visten met handgranaten in de vennen en vijvers. Ons moeder had dikwijls iets lekkers onder den deksel van de pan. Maar gelukkig keerde het normale leven weer terug en liepen wij weer in het gareel. Dat duurde tot 4 Februari 1947, toen moest ik in het leger en 4 maanden later als soldaat voor 2 jaar en 9 maanden naar Ned.Indië.

 

Deze geschiedenis is door mij W.v.d.Wouw,  Nemerlaerweg 2 te Oisterwijk  beschreven op 3 December 2003.

Dat ik niet volledig ben in mijn beschrijving ben ik mij ten volle bewust, ondanks mijn goede geheugen, weet ik dat ik toch veel ben vergeten. Gij allen die dit leest, gij zijt gegroet door mij Willem v.d.Wouw geboren 17 Sept. 1927.