B i j z o n d e r  n a t u u r l i j k
door Wim van de Wouw

 - Hakhout -

In de tijd van mijn jeugd, was er buiten het werk op de boerderij, ook veel werk om te zorgen dat het huis verwarmd kon worden en dat moeder de vrouw haar potje kon koken en daarom werd er zoals gezegd ,,in het hout gewerkt”.

Dat werk in het hout, dat in de winter als het blad gevallen was moest gebeuren, bestond uit het hakken van houtwallen en hakhoutbossen.
Zo'n hakhoutwal was dikwijls begrensd door een of twee sloten.
Op het daar uit gekomen zand en grond was gemengd loofhout geplant, maar het grootste gedeelte van de beplanting bestond uit zomereik.
Dit om twee redenen; ten eerste eikenhout was goed brandhout, en ten tweede dat de schors van dit hout, de ,,Eker”, gebruikt werd bij het looien van huiden.

In mijn jeugd werd echter het eikenhout niet meer ontschorst, omdat chemische looistoffen de ,,Eker” hadden vervangen.
Was de Eker gebruikt, dan werd het weer gedroogd, en ,,Run” genoemd, in een speciaal vervaardigde kachel een z.g. ,,runstoof” werd het weer gebruikt voor verwarming.

Het hakhout werd gewoonlijk om de 5 of  6 jaren gehakt, en er werden takkenbossen van gebonden, z.g. musterd, om te worden gestookt in de bakoven op de boerderij, maar ook bij de bakkers, die elk jaar een partij musterds kochten bij de boeren, om hun bakoven mee te stoken.

 
een brandende bakoven


Cor van de Wouw met door haar gebakken boerenmikken 
uit de houtoven. Foto uit de jaren zestig van de vorige eeuw.

Hoe ging dit alles in zijn werk?

De houthakker was voorzien van een kapmes, ook wel Houthiep of Sligmes genoemd.  Deze kapmessen werden gewoonlijk door de dorpssmid gesmeed, die de kunst verstond het ijzer zo te harden dat het vlijmscherp gemaakt kon worden, en zo een goede snede had. Maar niet iedere smid, bezat dat vakmanschap.  Als er mee gehakt werd moest het bijna klinken als kristal, dat gaf de hardheid van het staal aan.


Houthiep of sligmes

De houthakker hakte het hout af en legde het netjes weg, zodat er een richel van gehakt hout kwam te liggen.
Het hout dat te dik was voor de musterd werd apart gelegd, om later met de spanzaag tot kachelblokken te worden gezaagd.
Was de houthakker klaar met het afzetten van het hout, moest er begonnen worden met het opbinden tot musterd, daaraan ging vooraf het snijden van wilgenhout, van ongeveer een pink dik om als bindband voor de musterd te worden gebruikt, dit leverde nogal eens moeilijkheden op, want er werd niet zo nauw gekeken waar je dat bandhout sneed, want was het gezegde:

Unne baand en unne wis. Die haolde je waor hij is.

Dat dit bij de rechtmatige eigenaar niet altijd werd gewaardeerd behoeft geen betoog.


Bindwilg

Het binden ging als volgt:

De houthakker pakte een exemplaar van het gehakte hout in zijn linkerhand en legde het op zijn rechter dijbeen, een eindje boven de knie, zodat het dracht had,en hakte dan schuins voorbij zijn dijbeen het hout tot stukken van één tot anderhalve meter lengte. Deze houtdelen werden op de reeds klaargelegde bindband gelegd, dit duurde zolang tot dat het weggelegde hout op de bindband een dikte van ongeveer 25 tot 30 centimeter had bereikt.


Het binden van de musterd


Het binden van de musterd

Dan werden beide einden van de bindband om de takken gelegd. Op het ene einde ging de houthakker met zijn voet staan, en met het andere einde werden de takken stevig bij elkaar getrokken, de band werd dan enige slagen om zijn lengteas gedraaid, zodat hij meer stevigheid kreeg en makkelijker rond het andere uiteinde van de bindband kon worden gedraaid. Als dat was gebeurd, was de musterd klaar.

 
De musterd is klaar

Elke tien musterds werden apart gestapeld. 4 stuks onderaan daar 3 stuks boven op daar weer twee stuks op en de tiende bovenop, zo'n stapeltje musterds werd ,,een tientje” genoemd, en zo kon men ook tellen hoe groot de arbeidsprestatie die dag was geweest.

Bij het binden werd er behalve het dikhout ook ander hout geselecteerd, o.a. vuilboomtakken van een paar centimeter dik die werden gebruikt bij het dak dekken, als z.g. leegéért.  Dit vuilboomhout werd ook na versneden te zijn, gebruikt in de schoenindustrie, als z.g ,,Peggen”.

Ook bonenstaken en rijshout voor de erwten werd apart gehouden, evenals berkenrijshout voor het maken van bezems, tegenwoordig ,,Heksenbezems” genoemd, al hoewel dit iets heel anders is.
Als het hak en bindwerk klaar was werden de musterds met paard en kar naar huis gereden en in een mijt gezet.
Bij elke boerderij stonden een of meerdere musterdmijten, die s'zomers altijd druk bewoond werden door diverse vogelsoorten.

Dit alles is verleden tijd, de hakhoutwallen zijn door de activiteiten van de ruilverkavelingen meest verdwenen, en wat er nog van over is wordt veel al door vrijwilligers onderhouden.


Van houtwallen ontdaan door de ruilverkaveling

Ook zijn in de oorlogsjaren veel houtwallen gerooid, de uitgegraven stronken werden met de bijl kort gehakt, om als brandstof te dienen.

De hakhoutbossen zijn meest omgevormd tot ,,spaartelgenbos” dit was mogelijk geworden omdat er enige jaren geleden nogal veel vraag was naar rijshout voor dijkverstevigingen.


spaartelgen

Voor dat dan het hout werd gehakt, werden de gezondste en de mooiste telgen die moesten worden gespaard gemarkeerd.
Het z.g. ,,wijphout” is vervangen door kunststof leggers, en wordt daarom niet meer gebruikt.
Voor wijphout was de knotwilg het meest geschikt.
De wilgen bindband was toen al vervangen door ijzerdraad.

 
Wijpen maken in de Mortelen

Dat het omvormen van de hakhoutbossen negatieve gevolgen heeft gehad voor de vogelstand, is een jammerlijk bijverschijnsel. Het is vooral schadelijk geweest voor de nachtegaal, die vroeger vooral thuis was in  laag hak- of kreupelhout, maar door de omvorming van dit bostype, is de nachtegaal veel van zijn biotoop kwijt geraakt.
Ook beweiden van dit type bos door vee of paarden zie ik [maar dat is mijn mening] als zeer negatief, maar wordt evenwel ook door natuurbeschermers toegepast.
Door zulke beweiding heb ik veel mooie vegetatie verloren zien gaan.

Ik kan U geachte lezer geen afbeelding meer laten zien van een musterdmijt, zoals ze vroeger bij de boerderijen stonden, wel van een kleinere. Deze musterds worden echter niet meer als brandhout gebruikt, maar moeten meer gezien worden als verfraaiing van het erf bij de boerderij.


Musterdmijt

  Mijn vader zei tegen mij na een middag musterd binden: Wè bènde gij unne grote jongen, want ik had in één namiddag 90 musterds gebonden, ik was toen 15 jaar oud.
Ja de meeste van mijn generatie moesten zoals het gezegde was al jong ,,Dur dun haom kééken.[werden vroeg aan het werk gezet] maar daar zijn wij niets te slechter om.

Houdoe, en een gezonde overwintering, het is U alle gegund.

W.v.d.Wouw .   December 2005