B i j z o n d e r  n a t u u r l i j k
door Wim van de Wouw

 

- Over rogge, vlier en vissen, en een beetje jeugdsentiment -

Kijkend over de roggeakker die omzoomd is door bos en een houtwal, waar diverse houtsoorten in voorkomen waaronder de vlier, die rijkelijk in bloei staat, terwijl wolkjes stijfmeel van de rogge over de akker waaien.


Rogge akker

De vlier en de rogge hebben dezelfde som van de temperatuur die hun bloeitijd bepaald.


Roggebloesem

De vlier, deze geneeskrachtige plant, waar zowel de bloem als de bes van gebruikt wordt in diverse vorm is van oudsher bekend om zijn geneeskracht.


Vlierstruik

Het verhaal gaat dat een arts uit Oirschot, Dr. Tilieu zou hij geheten hebben, tegen zijn patiënten sprak als zij hem tegenkwamen op straat, en zoals in vroeger tijden dan hun pet of hoed afnamen: ,,Je hoeft voor mij je pet niet af te nemen, maar doe dat maar voor een vlierstruik”

De bloem van de vlier wordt ook wel in pannenkoek verwerkt, en de bes tot jam en drank gemaakt, de bes wordt  gegeten door vele vogelsoorten. 


Vlierbloesem

Als men in de bloeitijd van de vlier en de rogge langs het water zwerft, zie je dikwijls golvende bewegingen in het water wat door vissen veroorzaakt wordt, gewoonlijk door Zeelt die hier Lauw wordt genoemd, want als de rogge en de vlier bloeit is het de paaitijd voor deze vissoort.

Vroeger was het gezegde ,,De lauw rijdt” en dan kon hij makkelijk gevangen worden in een zogenaamde ,,trommel’ die de mensen dikwijls in de winter hadden gebreid, van vissersgaren.

Zo'n trommel was een rond gebreid net met drie of vier ijzeren of houten ringen, en een z.g keel waar de vis door zwom en niet meer terug kon, voor het gebruik moest de trommel met twee of drie takjes worden opgespannen, en werd dan op de ,,rijplaatsen” in het water gelegd, met een beetje ruigte er op. Met een geldige visakte mocht men hier mee vissen. 


Trommel

De Zeelt gold als een smakelijke vis, als men hem nog een tijdje in een z,g ,,Beun” had laten zwemmen om de eventuele grondsmaak te verwijderen, ik heb deze wetenschap uit de oorlogsjaren, toen aan alles, ook aan vis, gebrek was.

Ook werd wel gebruik gemaakt, maar dat was clandestien, vooral om paling te vangen, van een z.g. palingsteek. Dat is een op een riek met platte tanden lijkende steek die aan de tanden voorzien was van weerhaakjes, dit apparaat werd aan een lange steel bevestigd en dan met regelmaat en kleine afstanden in de modder van sloot of ven gestoken, als er dan een paling of andere vis tussen die platte tanden kwam konden ze door de weerhaakjes aan de tanden niet meer terug. Ook werd de eveneens verboden ,,snoekdraad” gebruikt. Dit was een lange draad die om een houtje werd gebonden en voorzien van een angel en een visje, dat wat rond kon zwemmen, tot de snoek kwam die het als buit zag en het opat maar dan kwam het angel in de snoekenbek of buik terecht, zodat de vanger zelf gevangen was. Twee manieren van vissen die in deze tijd niet meer toegepast worden, en al lang verboden zijn, maar in jaren van armoe en oorlog werd daar anders over gedacht, er werd geen beestje teruggezet in het water.


Snoekdraad

 
Palingsteek

Van onze bevrijders zagen en leerden wij dat je ook met handgranaten kon vissen, als zij een handgranaat in het water gooiden kwamen er dikwijls bewusteloze vissen boven drijven, die echter weer vlug bijkwamen, een levensgevaarlijk gedoe.

Als kind gingen wij zoals dat genoemd wordt ,,Euzen” in de beek. Dan werd er op plaatsen waar wij vis verwachtten twee dammen in de beek gemaakt, niet te ver van elkaar, het water er tussen in schepten wij dan er uit, maar gewoonlijk geen vis, och wij waren ook nog maar kinderen, en voor ons een leuke sport in de grote vakantie, maar niet voor de grote mensenwereld want: Zo herinner ik mij heeft een boer onze kleren meegenomen, zodat wij in onze onderbroekjes naar huis moesten. Toen mijn vader klaar was met koeien melken ging hij naar de boer, en gaf hem 10 minuten tijd de kleren van ons en onze vriendjes terug te brengen, met de mededeling als dat niet gebeurde hij aangifte zou doen.

Waarom hij die kleren meenam is voor mij tot nu toe nog een raadsel, want toen hij de kleren terugbracht gaf hij toe dat wij niets vernield of beschadigd hadden, maar in onze natte onderbroekjes naar huis was wel een vernedering, wij werden door onze leeftijdgenootjes goed uitgelachen. De paar visje die wij hadden gevangen werden zodoende duur betaald.
Wij waren tussen de 7 en de 11 jaar oud.

Als er niets te vissen was, gingen wij in augustus vliegers op laten op de roggestoppels, dat ging echter maar tot half augustus, want dan was het land weer geploegd en ingezaaid met knolgroen.

Bij warm weer gingen wij pootje baden in de beek, in ons dialect noemde wij dat ,,Dokkelen” , als wij zwemneigingen kregen, kropen wij uit het zicht en deden wij onze onderbroekjes achterstevoren aan, zodat onze piemeltjes niet te voorschijn konden komen, want dat zou onkuisheid zijn, en daar ging je op zijn minst voor naar het vagevuur, om daar als straf een tijdje te branden, en daar hield je rekening mee. 

Gewoonlijk begon op 1 September weer de school, dan was het haktollentijd, en nam ieder zijn haktol mee naar de school om op de speelplaats en na schooltijd haktollen te zetten, en zo weer langzaam de winter in, die weer zorgde voor de winterpret, maar ook voor de koude.  O mooie zorgeloze jeugd .

W.v.d.Wouw