Verhalen uit de Kivietsblek
door Wim van de Wouw

 - De onderduikers -  

Het oorlogsjaar 1940, gaf ondanks de bezetting , niet veel verandering in het dagelijks leven. er waren wel veranderingen, zoals het verbod naar de Buitenlandse radiozenders te luisteren , voor wat betrof, zenders uit landen die met Duitsland in oorlog waren.

Het jaar 1941, gaf al meer veranderingen  en werd de kwelling van het Duitse juk meer voelbaar, en kwamen de mensen hier en daar in verzet tegen de Duitse maatregelen, zoals het tewerkstellen van  mannen in de Duitse oorlogsindustrie, de Cultuurkamer, de Nederlandse Landstand, en andere door de bezetter aangekondigde maatregelen en organisaties, ook de voedselvoorziening kwam in de knel. In vooral de grote steden ontstond door de invoering van de voedseldistributie gebrek aan voedsel en andere levens behoeften .

Het verzet tegen al deze maatregelen en de vervolging van de joodse bevolkingsgroep door het fascistische regiem, groeide, en vele Nederlanders verzetten zich er tegen  en trachten die mensen die door al die maatregelen werden getroffen te helpen  door hun onderdak te verlenen en hen uit de handen van de bezetter te houden. Zij werden ‘Onderduikers’ genoemd. In het begin waren het vooral studenten , die de Loyaliteitsverklaring tegenover de bezetting geweigerd hadden te tekenen, en later de jongens die weigerden om in Duitsland te werk gesteld te worden, en ook de mensen uit het verzet die zo in moeilijkheden met de bezetter waren gekomen en gezocht werden , dat zij ook onder moesten duiken.

En zo woont het gezin op een boerderij achteraf gelegen en wordt je vader door kapelaan Slegers benaderd , om een student  te huisvesten. 

Deze student was in Utrecht in moeilijkheden geraakt  en had iemand van de Grüne Polizei die hem wilde arresteren in de gracht geslagen. Hij werd opgepakt  en in Haaren gevangen gezet, waar hij wist te ontsnappen en via een mij onbekende weg, met Linthorst in Oisterwijk in contact was gekomen  die hem dan ook bij ons zou brengen  en voor de nodige bescheiden zou zorgen. Dit alles zoals  afgesproken met kapelaan Slegers

Dat was in ons gezin de eerste onderduiker, met uitzondering van vijf Nederlandse soldaten , die op 12 Mei 1940 van burgerkleding werden voorzien en werden gehuisvest om aan de Duitsers te ontkomen [dit terzijde].

Dus onze eerste onderduiker, zijn voornaam was Tom, zijn achternaam heb ik nooit geweten, wij noemde hem ‘Grote Tom’ omdat bij ons in het gezin ook nog een Rotterdams jongetje was die ook Tom heette, dat was ‘Kleine Tom’ zijn achternaam was Fitskie, hij was via een kinderuitzending voor ondervoede kinderen bij ons ondergebracht.  Ik denk dat hij wel anderhalf jaar in ons gezin is geweest en  hij heeft nog in Oisterwijk naar de school gegaan waar hij zijn eerste communie gedaan heeft.

Grote Tom was medisch student  en zat dikwijls te studeren, sprak wel met mijn ouders en mijn oudere broers en zussen, maar met mij en de jongere zussen , sprak hij niet zoveel. Ik was toen 14 jaar en vond hem maar een rare , toch was hij zoals ik later hoorde een beste kerel. Hij was denk ik een half jaar bij ons, toen hij door Linthorst werd verplaats naar een andere locatie .

Waar of hoe is nog steeds onbekend , wij hebben nooit meer iets van hem vernomen.

Hoe het gegaan is weet ik niet, maar op zekere morgen , was ons gezin uitgebreid. Er was een voor ons, [de niet ingewijde] , onbekend persoon aanwezig.  Het bleek een joodse man te zijn van Duitse afkomst, wij noemde hem Joop, hij bleek  s’avonds door een onderwijzer van de openbare school , de hr. Menage bij ons gebracht te zijn. Of mijn ouders al eerder contact hadden met de hr. Menage is mij niet bekend .

Deze joodse man, verborg zich op de hooizolder, of als er bezoek bij ons thuis was , op een soort van eilandje in het moeras ‘De moddervelden’. Hoe lang hij bij ons is geweest weet ik niet precies, maar het was zo ongeveer tussen Augustus en November, dat weet ik omdat hij altijd mee op en neer liep als mijn broer of ik land aan het ploegen ware, om rogge te zaaien en dat is in de herfst.

Mijn broer André, die ook goede contacten had met verzetslieden heeft hem s’nachts op de vluchtlijn gezet , ik vermoed in België.  Joop heeft in Zwitserland de oorlog overleeft en in 1947 nog met mijn vader bij de afgebrande boerderij  geweest, maar zijn verhaal heb ik al beschreven, op Cubra titel ‘Joop’.

De tijd gaat door en het is inmiddels 1943 geworden, tot op een morgen, een onbekende  moeder met haar zoon en het zoontje van kennissen van ons uit Utrecht  bij ons kwamen met het verzoek , om haar zoon van 18 jaar onderdak te verschaffen. Omdat hij anders via de Arbeitseinzats in Duitsland te werk gesteld zou worden.  Hij was een boerenzoon uit Achtienhoven  en de oudste zoon uit een gezin met naar ik meen 8 kinderen .

Na overleg  met mijn ouders  kon hij als onderduiker bij ons in het gezin blijven. Zijn naam was Wim van de Brink en hij is ongeveer een half jaar bij ons geweest. Maar toen zijn vader ziek werd  moest hij naar huis terug , om op de boerderij te werken. 

Na de oorlog is hij met mijn zus Fien verloofd en getrouwd .

Meer mensen kwamen door de bezetter in de verdrukking  en moesten onderduiken. Ze kwamen; eerst Jan Henric , door Cato Vermeer uit Haaren bij ons gebracht, door verzetsactiviteiten ondergedoken. Hij werd Rooie Jan genoemd  om zijn rode haren, die kapper Vugts regelmatig zwart kwam verven, hij kon nogal wijsgeren en sterke verhalen vertellen.

Hij was als opzichter bij de Ned. Heide Mij. werkzaam geweest  en was niet te lui om op de boerderij zo nodig mee aan te pakken. Zo was hij samen met Wim v. d. Brink aan het helpen met het  lossen van een kar met korenschoven, toen een Duitse patrouille, die op zoek waren naar bemanningsleden van een op de Kampinasche Heide neergestort vliegtuig , onze schuur in liepen en daar de werkers zagen. Tot de onderduikers zeiden ze : “Ach so, die Bauern machen viel Arbeid, gut gut”, en zij gingen door, wat zweetten de jongens , maar niet van het werken.

Hoe lang Rooie Jan bij ons is geweest weet ik niet precies , maar ik denk  bijna een jaar. Toen is hij naar de familie Pijnenburg gegaan in Oisterwijk  en na een tijd naar de familie van den Brand in Udenhout. Hij was nog steeds actief in het verzet.  Na een te vergeefse jacht op hem zijn door de Duitsers de vader en twee zonen van van den Brand gevangen genomen en de boerderij  aangestoken en volledig afgebrand.

Vader en zonen van de Brand hebben gelukkig de oorlog overleefd , mijn broer Kees en ik waren hun medegevangenen .

Dit speelde zich af in Oktober 1944

Na de Oorlog ging Rooie Jan als oorlogsvrijwilliger naar het voormalig Ned. Indië. Na zijn demobilisatie was hij een tijd in Nederland.  Later is hij naar Australië geëmigreerd .  

Maar terug naar weer  andere onderduikers; Han Spieksma, afkomstig uit Utrecht.  Hij werd gebracht door  Rien van de Wouw, die een accountantskantoor in Oisterwijk had.  Hoe hij met Spieksma in contact was gekomen weet ik niet, maar ik denk via Kapelaan Slegers .

Han had er al een periode van dwangarbeid in Duitsland op zitten, maar kon onderduiken toen hij met verlof mocht [omdat zijn vader ziek was ?? ]

Han is anderhalf jaar bij ons geweest.  Ik weet nog dat hij, nadat mijn moeder een knieblessure had opgelopen, hij een paar krukken voor haar heeft gemaakt en een soort kapelletje met een beeldje van Franciscus van Asissië , met een mooi bloemperkje er voor .

Na de bevrijding kwam hij bij het Militair Gezag in Brussel  en later in Den Haag. Nadien nog weinig contact gehad.

Piet Mutsaerts uit Tilburg, een echte Tilburger met sterke verhalen , was via kapelaan Slegers bij ons ondergedoken. Hij had er al een onderduikperiode opzitten bij Mulders [Gusje van Dorissen} in Moergestel . Ik denk dat Piet ook ongeveer een half jaar bij ons heeft vertoefd en toen weer is terug gegaan naar Mulders in Moergestel .

Piet was een echte stroper en deed niets liever dan strikken zetten en zo konijnen vangen.  Daar had mijn vader niets op tegen, maar het gevaar dat hij gepakt zou worden was erger.  Daarom verbood vader het hem, maar dat hielp niet veel : hij kon het niet laten. Hij was aan dat stropen verslaafd. Na de oorlog is hij geëmigreerd naar Australië  en naar verluidt konijnenvanger geworden voor de premie. Verder nooit meer iets van hem gehoord.

Toen Kwam Hansje Gerritsen. Hij was zoals werd verteld ontvlucht uit de strafgevangenis in Utrecht, en was op de een of ander manier terecht gekomen bij Dr. Wekker,huisarts in Oisterwijk. Waarom hij daar weg moest is mij onbekend, maar hij kwam via kapelaan Slegers bij ons.

Overdag werkte hij bij Saboena, een zeep- en schoensmeerfabriekje in Oisterwijk, waar Linthorst en Jan Brunnekreef de leiding hadden, die in het verzet zeer actief waren. De meeste van hun personeel hadden banden met het verzet .

Hans is bij ons geweest tot de tijd dat Linthorst en Jan Brunnekreef door de Duitsers werden gearresteerd.  Zij zijn later in Vught  gefusilleerd en zij hebben ondanks zware verhoren nooit geen namen vernoemd van verzetsmedewerkers of onderduikadressen.

Jan Brunnekreef was ondergedoken bij onze buurman Willem van Biljouw, hij droeg ook de zorg voor piloten en uit Duitsland [meest Franse , gevluchte krijgsgevangenen, die in een oude paardenstal die stond in een afgelegen stuk weiland waren ondergebracht. Hij voorzag hen van eten, verkregen bij van Biljouw en andere boeren in de buurt  en zorgde dat de piloten en krijgsgevangenen op de vluchtroute werden gezet .

Onze ondergedoken radio, die op batterijen en een accu werkte werd in de paardenstal gebruikt om berichten uit Engeland te ontvangen. Dit was wel gevaarlijk , omdat zo’n oude radio een buitenantenne, die zichtbaar was, moest hebben  voor een redelijke ontvangst.

Toen werd Sjeng Rikken bij ons gebracht.  Ik weet niet meer of dat door kapelaan Slegers gebeurde of door Cato Vermeer uit Haaren, die net als een kapucijner pater, waarvan de naam ik vergeten ben, ook erg betrokken was bij het onderbrengen van onderduikers in Haaren en omgeving . Zij was onderwijzeres in Haaren, dochter van de smid.

Sjeng Rikken was een aardige jongen uit een mijnwerkersgezin, hij kon geweldig jodelen.  En als wij dan op het nabije Beeldven  aan het zwemmen waren, lag hij op zijn rug in het water en liet zijn jodelende klanken weergalmen door de bossen die het Beeldven omringden.  Wij vonden het prachtig!

Ik denk dat Sjeng ongeveer een half jaar bij ons is geweest. In dat half jaar kreeg hij blindedarm ontsteking  en werd door Dr. Schráder naar het ziekenhuis gebracht  in Tilburg, waar hij werd geopereerd. Zijn bed stond in een afgelegen kamertje .

Na de oorlog kregen mijn ouders van het ziekenhuis de rekening van de operatie gepresenteerd , die zij terecht weigerden te betalen. De huisartsen Schráder – Rijken , - De Sain en tandarts Croon behandelden onze onderduikers altijd gratis.

Toen ik als dienstplichtig militair, op 19-jarige leeftijd werd uitgezonden naar het voormalig Ned. Indië en in Soerabaja was  en in de marinierskantine een pilsje dronk , voelde ik een klap op mijn schouder . En wie stond daar? Onze onderduiker Sjeng . Hij was na de bevrijding als oorlogsvrijwilliger bij het korps Mariniers naar Indië uitgezonden .

Hij was zijn onderduiktijd niet vergeten  en ik moest mijn ouders nog bedanken voor het onderdak en het eten die hij genoten had in die bange oorlogsjaren .

Enkele jaren geleden heb ik nog geprobeerd hem te traceren via de oud marinier Willeke Robben, die voor mij een oproep plaatste in een blad van het korps mariniers. Echter zonder resultaat, Jammer.

Na de overval van het bevolkingsregister in Haaren , werd door Cato Vermeer?? Wim Schuurmans gebracht. Hij werkte in Haaren op het gemeentehuis en moest na de overval onderduiken. Hij bracht een typemachine mee en zat dagelijks op het opkamertje waar ook zijn bed stond, voor onderduikers valse persoonsbewijzen te typen.

Hij was een zeer bescheiden jongeman , van weinig woorden. Hoe lang hij bij ons is geweest herinner ik mij niet. Na de oorlog werd hij gemeentesecretaris in Vessem, daar heb ik hem regelmatig ontmoet als ik voor mijn werk in Vessem was. Mijn ouders zijn altijd erg bevriend gebleven met de familie Schuurmans, zijn zus Jeanne hoort bij onze vrienden. Wim is al vele jaren geleden overleden. Hij was een neef van Engeltje Witlox uit Haaren,waar een standbeeldje voor is opgericht in Haaren. Engeltje was de man die onder zijn pet verborgen brieven bezorgde aan de gijzelaars op het voormalige Groot Seminarie in Haaren.

Ook Gerben van de Wijngaarden, zoon van kennissen, hij sliep bij ons  en overdag was hij bij zijn ouders en tantes die in de Bremlaan in Oisterwijk woonden. Wij zijn altijd bevriend gebleven, evenals Henk van Veldhuizen uit Oisterwijk, die een paar maanden bij ons heeft geslapen. Maar die was ook dikwijls overdag op De Kivietsblek. Zolang mijn ouders leefden kwam Henk hen meerdere keren bezoeken.

Enkele dagen vertoefde bij ons een voor mij onbekend persoon, die kwam om een fosforbom te demonteren, die lag bij ons in het mangelwortelveld . Hoe die daar gekomen was weet ik niet, maar beslist niet uit een vliegtuig, want er was totaal geen grondbeschadiging .

Ik weet nog dat hij de ontsteking verwijderde en toen via een geopende plug de direct brandende fosfor in flessen met water liet lopen. De flessen met fosfor nam hij mee. Waar de fosfor ooit voor gebruikt is, is mij onbekend. Ik denk om Duitse legervoorraden in brand te steken .

Toen kwam een uit het Duitse leger gedeserteerde Rijksduitser. Hij was door Dr. Schráder bij ons gebracht en had in Rusland een longschot opgelopen  en na zijn verlof ondergedoken. Hij heette Janssen, meen ik en had hulp gezocht bij zijn schoonzus juffrouw Giebels die bij Dr. Schráder werkzaam was . Die op zijn beurt, weer zorgde dat hij bij ons werd ondergebracht. Hij kwam uit Eindhoven  en had daar een bakkerij. Mijn vader heeft er nog wel kontakten mee gehad, zij konden het samen goed vinden .

Toen in de nacht van 15 op 16 Oktober 1944 de verwachte overval op de boerderij door de Feldgendarmerie plaatsvond , waren alle onderduikers al elders onder gebracht, waaronder ook hij. Als dat niet het geval was geweest was de ellende niet te overzien geweest .

In die nacht werden mijn broer Kees en ik door de Feldgendarmerie gevangen genomen en in het klooster van de witte zusters in Esch gevangen gehouden, maar dat is weer een ander verhaal .

Wie ik bijna zou vergeten is Jaap onze communist, die elke avond het rozenhoedje mee bad. Hij is niet zolang bij ons geweest, maar was met geheime berichten onderweg naar wie, dat weet ik niet. Mijn vader heeft nog spullen, wat weet ik ook niet, in een boerenmik gebakken en toen Jaap van ons uit naar een bekende in Oirschot ging, waar hij ook nog een even heeft verbleven, ging die boerenmik mee. Hoe het verder met hem is afgelopen is mij onbekend .

Nu ik in mijn 85ste levensjaar ben, meende ik al het gebeuren uit die angstige tijd voor zover ik mij kan herinneren, op te schrijven. Misschien hebben diegene die na ons komen er nog iets aan. En daarom eindig ik deze geschiedenis, met een variatie op een gedicht dat ik ooit ergens heb gelezen.

 

DE ROMEINEN DIE KWAMEN

DE SPANJAARDEN – DE FRANSEN

EN TOEN DE GEMANEN

TOEN KWAMEN DE JONGENS

ZIJ DOKEN HIER ONDER

NIET ÉÉN WERD GEPAKT

HET LEEK EEN GODS WONDER

ZIJ KWAMEN EN GINGEN

MAAR KIVIETSBLEK !

BLEEF MET DE HERINNERINGEN.

 

Dat allen die dit lezen, goede en vreedzame tijden mogen beleven.

Ik groet U!

W. v. d. Wouw,

Oisterwijk 22 April 2012