CuBra

HOME
AUTEURS
TEKSTEN

 


Cees van Raak
Frank Valkenier en de verdere geschiedenis van de Brandon Pers

Inleiding

Dit artikel is geschreven ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van de Brandon Pers, waarover van 23 november 2001 tot en met 22 februari 2002 een tentoonstelling te zien is in het Regionaal Historisch Centrum Tilburg. Tevens verschenen onlangs de vijftigste en de eenenvijftigste uitgave. Met de vijftigste uitgave, Sporen van een vlieg, blikt de Brandon Pers bloemlezend terug op de voorafgaande dertig jaar, maar er staat tevens nieuw werk in. De eenenvijftigste uitgave is een bundel teksten met bijbehorende tekeningen van het dubbeltalent Anna Anuka.

Deze bijdrage is ook een aangepaste versie van een artikel dat verscheen in Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, jrg. 19, nr. 3, december 2001. Voor met name de complete lijst van uitgaven van de Brandon Pers wil ik de lezer hiernaar verwijzen.

Tweemaal per jaar geeft de Brandon Pers een bundel uit. Bent u geïnteresseerd in de uitgaven van deze oudste nog bestaande bibliofiele pers van Noord-Brabant, dan kunt u zich opgeven als abonnee bij de schrijver dezes, tevens secretaris van de Brandon Pers:

Cees van Raak, Schoolstraat 40, 5038 ST Tilburg.

e-mail: cvanraak@online.nl


Brabantia Nostra


Frank Valkenier

Prof.dr. Frans (F.J.H.M.) van der Ven werd 2 september 1907 te Tilburg geboren. Hij promoveerde in 1934 tot doctor in de handelswetenschap aan de Nederlandsche Handelshoogeschool te Rotterdam op het onderwerp Over de idee der gemeentelijke zelfstandigheid. Dit proefschrift werd door drukkerij A. Reijnen te Tilburg in hetzelfde jaar uitgebracht.

Een jaar later, om precies te zijn op 15 oktober 1935, verscheen voor het eerst het tijdschrift Brabantia Nostra. Hierin presenteerde zich een groep Brabantse, net afgestudeerde jongeren, die elkaar in Nijmegen gevonden hadden in het Brabantse Studentengilde van O.L. Vrouw. Dit gilde was overigens in 1926 opgericht door een student uit Delft, genaamd Jules Froger. De jongeren groepeerden zich rond de figuur van dr. P.C. de Brouwer, priester en leraar van het Tilburgse Odulphuslyceum, wiens leus "Brabantia Nostra" (= Brabant aan ons) door hen overgenomen werd.

P.C. de Brouwer poogde via Brabantia Nostra een emancipatie van Noord-Brabant te bewerkstelligen. Deze roomse opgang en dit groeiend gewestelijk zelfbewustzijn raakten bekend als het ‘Brabantisme’.

Het ‘Brabantbeeld der verontrusten’ werd gevoed door het zogenaamde generaliteitscomplex. De provincie had van 1648 (Vrede van Munster) tot 1795 (Bataafse Republiek) onder direct gezag van de Staten-Generaal te Den Haag gestaan. Reeds drie jaren na de Val van Antwerpen (1585) kreeg de provincie dit aparte statuut van Generaliteitsland. Dit betekende dat Staats-Brabant - de naam zegt het al - geen gewestelijke zelfstandigheid kreeg. Generaliteitslanden (het noordelijke deel van het oude hertogdom Brabant) waren veroverd gebied en werden door de Republiek der Verenigde Nederlanden slechts als een wingewest gezien.

Aldus bestond dit generaliteitscomplex uit diverse elementen. Het onbehagen over Hollandse-liberale dominantie ligt voor de hand. Zoals Van Oudheusden schrijft: "'Holland' stond voor alles wat in Brabantia Nostra-ogen liberaal, arrogant, platvloers of modern was." Dan was er de zorg om teloorgang van het Brabants-eigene, met name de angst voor aantasting van de katholieke identiteit. Ook was er een verzet tegen modernisering en nivellering. Een conservatief-romantisch verlangen naar een eigen beschermd nest kleurde dit alles.

"Brabant wordt zienderogen weer de kern der Nederlanden": in zulk jargon presenteerde Brabantia Nostra zichzelf, overduidelijk refererend aan de gloriedagen van het middeleeuwse hertogdom Brabant.

Frans van der Ven introduceerde het begrip "het normatieve Brabant". Brabant werd zo een moreel begrip, een opdracht tot het hervinden van zijn diepste wezen, dwars tegen de trend van individualisering van de maatschappij in. Oude waarden als gemeenschapszin, traditiegevoel en eerbied voor schoonheid van het landschap moesten weer in ere worden hersteld.

 

In de redactie van het tijdschrift hadden zitting Frans van der Ven, Jef de Brouwer, Lucas van Hoek, Geert Ruijgers, Paul Vlemminx (pseudoniem van Ferdinand Smulders) en Toon Wijffels. Frans van der Ven was redactie-secretaris vanaf de eerste jaargang, en vanaf 1941 tot het einde in 1950 redactie-secretaris/hoofdredacteur. Samen met P.C. de Brouwer en Geert Ruijgers schreef hij de ideologische artikelen. Jef de Brouwer schreef ook, maar werd vooral geroemd om zijn spreekvaardigheid en organisatorische kwaliteiten. Hij was de bedenker van de term ‘Brabantisme’. Lucas van Hoek verzorgde het omslag van het blad en de illustraties, schreef gedichten en enkele vrome vertellingen. Toon Wijffels behandelde vooral economische zaken. Paul Vlemminx publiceerde in Brabantia Nostra zijn opvallende, persoonlijke gedichten (hij werd zelfs een ‘poète maudit’ genoemd). De redactie was vrijwel geheel een Tilburgse aangelegenheid. Op zaterdagavond ontmoette men elkaar in het bovenzaaltje van café De Roskam (beter bekend als Voskens) op de Heuvel.

 

In het derde nummer van de eerste jaargang publiceerde Frans van der Ven onder het pseudoniem Frank Valkenier zijn eerste gedicht: getiteld Herfstregen.

Enkele jaren later volgde een aantal bundels, zoals Blazoen (1938) en Balladen van Brabant (1938). Steeds was het romantisch gestileerde, op het verleden wijzende, melancholische getoonzette poëzie. Het was typische Brabantia Nostra-poëzie.

 

Als ‘Hauptschriftsteller’ van Brabantia Nostra, en vanwege onder meer het hekeldicht Aan Mussert, exploitant van Volk en Vaderland in Brabantia Nostra van 1936, werd Frans van der Ven op 13 juli 1941, samen met de hoogleraren M.J.H. Cobbenhagen en J.E. de Quay, tijdelijk door de Duitsers geïnterneerd in het gijzelaarskamp Haaren. Dit hekeldicht had hij geschreven uit ergernis over een negatieve opmerking in Musserts weekblad Volk en Vaderland over de actie voor de Moerdijkkapel. Het was geïnspireerd door het gedicht van Anton van Duinkerken, Ballade van een katholiek (met de beroemde regel: Jawel, mijnheer, ik noem mij katholiek), dat in 1935 in De Tijd had gestaan. Later in de oorlog verscheen van Van der Ven een bewerking van een oud-Frans gedicht, De Tuimelaar van Onze Lieve Vrouw geheten, als clandestiene, particuliere uitgave.

 

Na de Tweede Wereldoorlog

Als kerstwens in 1947 stuurde Godfried Bomans zijn studie Moeder de gans, over sprookjes in het algemeen en over Charles Perrault in het bijzonder (geschreven t.g.v. het 25-jarig bestaan van uitgeverij en boekhandel Dekker & Van de Vegt als naamloze vennootschap, Utrecht/Nijmegen, 1946) aan Frans van der Ven, voorzien van de opdracht ‘Voor Frank Valkenier, den heraut van Brabant’. Bomans had het werk van Frank Valkenier kennelijk hoog zitten, in tegenstelling tot dat van Luc van Hoek. Die kreeg van hem een vernietigende recensie, zo erg dat het voor Luc van Hoek zelfs het signaal was om de pen aan de wilgen te hangen.

Heraut van Brabant, deze lofuiting ademde nog de geest van Brabantia Nostra dat na de bevrijding herrees. Voor even, want het begrip ‘katholieke literatuur’ en daarmee ook de geest van Brabantia Nostra, tot 1940 vitaal genoeg om Brabant te helpen een eigen literaire stem te verwerven, verdween snel. Zoals Anton van Duinkerken schreef: "De Tweede Wereldoorlog verdreef uit ons land de gedachte, dat hier een afgescheiden katholieke literatuur diende te bloeien voor een eigen lezerskring, vrijwel uitsluitend bediend door katholieke uitgeverijen en boekhandelaren." Het tijdschrift maakte spoedig plaats voor het ‘gezinsblad’ Edele Brabant, onder leiding van Jan Naaijkens. In 1952 staakte de stichting Brabantia Nostra de eigen publiciteit, om deel te nemen aan het nieuwe tijdschrift Brabantia van het Provinciaal Genootschap, en dat werd in 1995 tot Brabant Cultureel omgedoopt.

 

Hoewel er poëzie van Frank Valkenier bleef verschijnen en hoewel Van der Ven redacteur werd van het tijdschrift Roeping, volgde, wat zijn literaire werk betreft, na de oorlog een betrekkelijk stille periode. Hij had dan ook het ambt aanvaard van hoogleraar sociaal recht en de organisatie van arbeid en bedrijfsleven aan de Katholieke Hogeschool Tilburg, en in dezelfde jaren, van 1945 tot 1972, was hij buitengewoon hoogleraar in het arbeidsrecht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Tevens werd hij lid van de Sociaal Economische Raad (SER).

Op dit wetenschappelijke vlak schreef professor dr. Frans van der Ven vele publicaties, waarvan de boeken Inleiding tot het arbeidsrecht (1941, herziene druk in 1946), Schaduwen van het modernisme (1951), Sociale grondrechten (1957) en het driedelige standaardwerk Geschiedenis van de arbeid (1965-1968, in de befaamde Aula-reeks; in 1971 verscheen een Duitse vertaling) de bekendste zijn.

 

Brandon Pers ofwel de terugkeer van Frank Valkenier

Professor dr. Frans van der Ven rondde begin jaren zeventig zijn wetenschappelijke carrière af en ging op zijn vijfenzestigste met emeritaat. Voor de Tweede Wereldoorlog was hij als Frank Valkenier, zeker in het Brabantse land, een dichter van naam. Maar toen hij in 1970 als drieënzestigjarige een nieuwe bundel wilde publiceren, was daarvoor geen uitgever meer te vinden. Vanaf dat moment hield hij zich opnieuw met poëzie bezig, op meer dan een manier.

Vanaf 1970 ging hij grafisch experimenteren op een kleine handpers; in feite was dit een proefdrukpers. Zetten en drukken leerde hij onder meer van de ervaren boekdrukker A. Kokx, docent aan de Sint Joost Academie te Breda. Over de herkomst van de handpers schreef professor dr. Harrie van den Eerenbeemt op 14 september 2001 aan Ton Smulders, bestuurslid van de Stichting Brandon Pers, het volgende:

 

"(…) Gezien de naderende 65e verjaardag van Frans van der Ven, waarop hij ook afscheid van de hogeschool zou nemen, heb ik aan drs. Wim Gianotten te Tilburg, met wie ik destijds veel contact had in verband met de uitgave van de monografieën Bijdragen, gevraagd advertenties na te zien in het grafisch vakblad om te onderzoeken of er een handdrukpers te koop zou zijn. Door de vele gesprekken met Frans van der Ven wist ik dat hij na zijn pensioen niet meer wetenschappelijk bezig wilde zijn, maar graag iets aan handdrukwerk wilde gaan doen. Toen van Wim Gianotten bericht kwam dat hij ergens een oude handpers had gevonden, is via mijn bemiddeling de koop tot stand gekomen.(…)"

 

Drie jaar later kreeg de handpers gezelschap van een eveneens antieke trapdegelpers. Vriend en literator Carel Swinkels (daarover dadelijk meer), wist op de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen deze meer dan honderd jaar oude trapdegelpers met diverse letterkorpsen in de – bij ons uiterst zeldzame - Franse hoogte te koop.

Frank Valkenier aan de trapdegel

 

Na wat kleine gelegenheidsgrafiek waagde Van der Ven zich aan literair drukwerk. In 1971 vervaardigde hij als eerste dichtbundel: Kruimels van de tafel in een oplage van zestig stuks. Daarna verscheen opnieuw een eigen bundeling: Blauwe vertelsels (1973), in een oplage van slechts tweeënvijftig exemplaren.

De inmiddels gerijpte dichter demonstreerde hierin dat hij het vooroorlogse taalgebruik achter zich kon laten om terug te keren naar verrassend sobere teksten. Een "brandon" bleek in dit geval bepaald geen hevig en kort brandje. Voortaan verwees de naam eerder naar de Ierse heilige Brandaan die niet alleen een legendarische avonturier en ontdekkingsreiziger was – zo ontdekte hij eeuwen voor Columbus Amerika al – maar ook de patroon van het beschermende kustlicht. Tevens is brandon als toponiem bekend in het zuiden van Ierland.

In een rondgestuurd Bericht van de Brandon Pers, een folder uit 1977, geeft Frans van der Ven de volgende definitie:

"De Brandon Pers is een ambachtelijk eenmans-bedrijfje werkend met handzetterij, 'n hand- en 'n trapdegelpers en met alternatieve economische doelstellingen. Zij verspilt arbeidskracht, zij tracht geen wegwerp-produkten te vervaardigen, zij streeft naar verlies. Bovendien doet zij dit alles in beperkte omvang. Hij die geen vreemdeling is in het Jeruzalem van het Boek, zal begrijpen dat dit systeem wijst in de richting van het drukken van min of meer poëtische teksten in kleine oplagen."

 

Naast eigen bundels startte Frans van der Ven met het drukken van werk van geestverwanten, zoals hoogleraar Nederlandse taalkunde L.C. Michels (Vertere seria ludo, 1973; nr. 3). De vierde uitgave betrof wederom poëzie van Frank Valkenier (Met hartelijke groeten, 1973).

Later bracht de Brandon Pers ook werk uit van landelijk bekende schrijvers, zoals Tymen Trolsky (Kwatrijnen, 1979; nr. 24) en Cornelis Verhoeven (De omweg van het woord. Drie overwegingen, 1980; nr. 25). Het waren echter vooral onbekende dichters, debutanten, die onderdak bij het fonds vonden. In 1988 zei Frans van der Ven hierover: "Ik wil niet zeggen dat het grote dichters zijn geworden. Maar er speelden ook andere waarden een rol. Want ik weet hoe moeilijk het is hier in het zuiden aan een uitgever te komen. Dat ook die debutanten hun werk gedrukt zagen was voor mij zeer waardevol."

Iemand met wie hij op bijzondere voet stond, was de reeds genoemde Carel Swinkels. In Den Bosch en later ook in Etten-Leur organiseerde hij een maandelijks literair café. En verder zorgde hij niet alleen voor de verspreiding en de administratie van de Brandon Pers (in 1976 overgenomen door het Provinciaal Genootschap), ook toonde Swinkels zich een groot propagandist voor de uitgaven. Met name in Brabantia, de opvolger van Brabantia Nostra, publiceerde Carel Swinkels zijn loftuitingen. Zo prees hij de bundel Mijn tragische ziekte en dood (1977) van Jace van de Ven met de woorden: "Gerrit Komrij kan wel inpakken". Men kan overdrijven…

Carel Swinkels zelf publiceerde bij de Brandon Pers drie bundels proza (Wat is dat alles stil, doodstil, 1975; nr. 10, De prins der posterijen, 1976, nr. 15, en De blauwe tijger, 1983, nr.30) en een dichtbundel (De goden slapen/Terug in het gras/Een middelgrote steen, 1978; nr. 21).

 

Verder drukte de Brandon Pers enkele mooie vertalingen, bijvoorbeeld uit het Frans van Charles d’Orléans, vertaald door Frank Valkenier (Rondelen, 1977; nr. 16), en uit het Italiaans van Cecco Angiolieri, vertaald door Frans van Dooren (Sonnetten uit het Duocento, 1986; nr. 36).

Behalve van Carel Swinkels kreeg Frans van der Ven later ook daadwerkelijke steun van Paul van den Heuvel, van wie twee dichtbundels bij de Brandon Pers uitkwamen (De tijd heeft geen oevers, 1980; nr. 27, en Eigentijdse fossielen, 1983; nr. 32). Medio jaren tachtig was Paul van den Heuvel de oude meester gaan assisteren bij zijn inspannende trapwerk aan de degel.

 

Herdrukken en andere uitgaven

In de jaren zeventig verscheen er via het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, ‘s-Hertogenbosch, een serie van zes offset-herdrukken met een oplage van telkens 500 stuks. Drie stuks in 1976 en twee jaar later nog eens drie bundels. Dat had mede te maken met het abonnementenstelsel dat de Brandon Pers hanteerde: ongeveer de hele oplage van circa 120 stuks ging naar abonnees en was zodoende bij verschijning in feite al meteen uitverkocht.

Bij Boekhandel Gianotten b.v., Tilburg, verscheen in 1980 ook een drietal offset-herdrukken.

De Brandon Pers zelve liet ook een drietal herdrukken verschijnen, onder de imprint Brandon Herdruk en zonder jaartal, waarschijnlijk in 1979.

In 1984 zag een heel aparte uitgave het licht: de bundel Kroniek van verlangen van Jace van de Ven. Deze werd wel gezet door Frans van der Ven, maar na enkele (nu zeer zeldzame) exemplaren liet hij het drukken ervan verder over aan Boekhandel Gianotten b.v., die het uitbesteedde aan Drukkerij H. Gianotten b.v., Tilburg. Reden: er stond een gedicht in waarin zelfbevrediging voorkwam. Onbetamelijk zijns inziens.

Ook zijn er boekjes van de Brandon Pers gerold zonder het imprint ervan, bijvoorbeeld Handen van Cornelis Verhoeven dat de schrijver in zestig exemplaren huldigde bij zijn zestigste verjaardag. Ieder exemplaar kreeg een origineel omslag, te weten een aquarel van Nelleke de Laat. Een antiquariaat in Hilversum bemachtigde eens een exemplaar en vroeg er prompt vierhonderd gulden voor. Voor vrienden en kennissen bleef Frans van der Ven op de trapdegel ook geboortekaartjes, aankondigingen voor tentoonstellingen, menu's en andersoortig drukwerk vervaardigen.

 

Een niet-gewenste prijs

In 1980 werd Frans van der Ven de Provinciale Brabantse Cultuurprijs op het gebied van de letteren toegekend, maar hij weigerde die in ontvangst te nemen. Dit vanwege een interview in de kranten van de Brabant Pers met dichter/vertaler Peter Nijmeijer, die eveneens een prijs kreeg. In dit interview vertelde de in Amsterdam geboren Nijmeijer aan Frans Thomése dat hij verbaasd was dat hij die prijs zou krijgen. Hij was geen Brabantse dichter en voelde zich ook niet aan een bepaalde streek gebonden. Wat Frans van der Ven echter stak was diens uitspraak dat de typisch Brabantse dichter niks voorstelde. Met name Carel Swinkels moest het ontgelden. Citaat: "Swinkels komt in Holland niet aan de bak en daarom richt hij hier een hobby-club op. Maar het is allemaal slechte poëzie, die van Carel Swinkels zelf voorop." Dat kon Frans van der Ven niet over zijn kant laten gaan.

Blijft de vraag waarom Peter Nijmeijer toentertijd die prijs toegekend kreeg. Omdat hij in Berlicum woonde?

 

De verdere geschiedenis van de Brandon Pers

Na vanaf augustus 1976 enkele jaren administratief en logistiek gesteund te zijn door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, ‘s-Hertogenbosch, stak de Brandon Pers zich in het juridische kleed van een stichting. Het leek Frans van der Ven gewenst de Brandon Pers verder door het leven te laten gaan als zelfstandig persoon in de vorm zoals die bij non-profitinstellingen gebruikelijk was.

Deze eerste tijd in de vorm van een stichting eindigde eind jaren tachtig. Frans van der Ven moest zich om gezondheidsredenen terugtrekken. Geheel in stijl stuurde hij een op de trapdegel vervaardigde aankondiging naar zijn abonnees:

 

Vrienden van de Brandon Pers,

 

Dit kleine boekje - dat niet in de handel komt - is bedoeld om U te laten delen in de feestelijke stemming waarin wij verkeren om drie redenen:

  1. De Brandon Pers, geboren in 1971, is thans meerderjarig geworden.

  2. In deze levenstijd heeft zij 40 uitgaafjes geproduceerd, waarvan er 28 in de handel zijn gebracht, tot aan het antiquariaat toe.

  3. Ondergetekende, tot nu toe eerste bedienaar van de persen, heeft wegens overjarige leeftijd van het bestuur verlof gekregen deze positie over te dragen aan Eloy Naaijkens, grafisch ontwerper te Tilburg.

Wij hopen weldra meer van ons te laten horen.

Dr. Frans van der Ven.

Tilburg, november 1989.

 

V.l.n.r.: Cees van Raak, Jan Naaijkens, Frank Valkenier, Eloy Naaijkens

 

Dat kleine boekje betrof Laatste kwartier (1989; nr. 30) van Frank Valkenier. Er kwam een nieuw stichtingsbestuur tot stand, met Jan Naaijkens als voorzitter en Jace van de Ven als secretaris. Eloy (Looi) Naaijkens werd tevens penningmeester. (In 1992 trad auteur dezes aan als secretaris; in 2000 gaf Jan Naaijkens de voorzittershamer over aan Jace van de Ven.)

De eerste uitgave van Looi Naaijkens betrof een bundel van de nationaal bekende auteur (zijn werk werd uitgegeven door Querido) Geert van Beek: Van je familie moet je ‘t hebben (1990; nr. 40). Sindsdien liep de verschijningsfrequentie van de Brandon-uitgaven wat terug. Maar het vuurtje bleef wel degelijk branden, onder meer dank zij de opmerkelijke, losbladige map Vijftien Brabantse dichters van deze eeuw, de meesterproef van Looi Naaijkens als vormgever/drukker. Deze tweeënveertigste uitgave was tevens de eerste "daad" van de nieuwe secretaris. De vijftien gedichten waren naar geboortejaar van de makers opgenomen: Anton van Duinkerken (1903), Frank Valkenier (1907), Luc van Hoek (1910), Bert Voeten (1918), Frans Babylon (1924), Harriët Laurey (1924), Lou Vleugelhof (1925), Pierre Bogaers (1926), Frans Hoppenbrouwers (1940), Hans Vlek (1947), Jasper Mikkers (1948), Jace van de Ven (1949), Cees Verraak (1954), Maarten van den Elzen (1954) en K. Michel (1958). Op 27 augustus 1993 kreeg de bundel een luisterrijke presentatie in het Provinciehuis van ‘s-Hertogenbosch.

 

Bij het zwoegen aan de zevenenveertigste uitgave, de bundel Van huis (1998) van Herman Coenen, raakte de aloude trapdegelpers definitief geblesseerd. Vanaf dat moment geniet zij van haar welverdiende pensioen in het appartement van de secretaris.

De uitgaven nummers 48 en 49 van de Brandon Pers werden op verschillende persen gedrukt. Na de hoogdruk deden (noodgedwongen) de zeefdruk (Bezuiden de Noordstraat, 1999, nr. 48, van de hand van Jace van de Ven) en zelfs de offsetdruk hun intrede (Oude en nieuwe liekes, 2001; nr. 49). Deze laatstgenoemde bundel was van Jan Naaijkens èn de eerste bundel onder voorzitterschap van Jace van de Ven.

 

De onlangs verschenen vijftigste uitgave is een feestbundel, met een selectie gedichten uit een aantal eerdere bundels, plus drie nieuwe gedichten van Brandon Pers-auteurs. Verder behelst de bundel twee gedichten uit de klassieke wereldliteratuur – van Charles d’Orléans en Michelangelo – respectievelijk vertaald door Frank Valkenier en Frans van Dooren. De bundel wordt voorafgegaan door een proloog van de huidige redactie - Looi Naaijkens, Cees van Raak, Ton Smulders, Jace van de Ven en Charles Vergeer - en afgesloten met een geïllustreeerd informatief overzicht met bibliografische bijzonderheden van alle Brandon Pers-edities, waarvan hieronder een viertal getoond wordt.

 

Paul van den Heuvel - Eigentijdse fossielen - 1983

Herman Coenen - Van Huis - 1998

1997

1991