INHOUD CEES ROBBEN
HOME

BRABANTS

AUTEURS
TEKSTEN
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO
SPECIAAL

CuBra

De Stichting die het werk van Cees Robben beheert heeft een eigen website. KLIK HIER

Copyright 2009 CUBRA

 

 

 

CEES ROBBEN

Grôot fist meej klèèn èèrepel

Het tiende 'Tilburgs prèntebuukske' is verschenen ter herdenking van de honderdste geboortedag van Cees Robben

Medewerkers aan Buukske 10

Karel de Beer

Piet van Beers

Karin Bruers

Thijs Caspers

Jan van Eijck

Jan Eijsermans

Bart de Groof

Sjef Hoogendoorn

Thijs Kemmeren

Jef van Kempen

Albert Megens

Jan Naaijkens

Jos Naaijkens

Paula van Nunen

Frank van Pamelen

Bernard Robben

Hans Robben

Jan Robben

Marc Robben

Petra Robben

Wilma Robben

Ed Schilders

Paul Spapens

Jos Swanenberg

jace van de Ven

Norbert de Vries

Henriëtte Vunderink

Piet Wiercx

Guido de Wijs

Op 30 mei 2009 was het precies honderd jaar geleden dat de legendarische tekenaar van de Prent van de Week, Cees Robben, in Tilburg geboren werd. Om deze dag te herdenken verscheen op 6 juni het tiende deel in de reeks Tilburgse Prentebuukskes van Cees Robben, met de titel ‘Grôot fist meej klèèn èèrepel’. De uitgave is een samenwerking van de Cees Robben Stichting en uitgeverij Code-X, en is extra feestelijk: dikker dan de eerdere Buukskes, en voor het eerst ook met tekeningen in kleur, en zeldzame gelegenheidsprenten. Om Robben te herdenken werd een dertigtal Tilburgers en Goirlenaren uitgenodigd een korte tekst te schrijven met hun herinneringen aan het leven of werk van de tekenaar.

Grôot fist meej klèèn èèrepel – Tilburgs Prentebuukske 10 – Ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Cees Robben

Onder redactie van Ed Schilders

Uitgave: Code-X

Prijs: 14 euro

80 pagina’s

ISBN: 978 90 78233 06 0

In de spiegel van Cees Robben

Ed Schilders

De wereld die Cees Robben tussen 1953 en 1989 met zijn prenten aan de lezers van Rooms Leven en later het Nieuwsblad van het Zuiden vertoonde, was een wereld die in die tijd al voor een belangrijk deel verdwenen was. Het was de wereld van voor de oorlog. De dagen waarin de mannen nog een pet droegen, en de vrouwen hun hoed ophielden als ze bij elkaar op theevisite gingen. Ze woonden in huiskamers waar Onze-Lieve-Heer onder een glazen stolp stond, en waar de portretten van opa en oma met een rafelig koordje en een kromme spijker aan de muur hingen. En ze hadden een tuintje waarin ze groenten teelden of een varken hielden dat in november geslacht werd om het gezin door de winter te helpen. In een paar prenten kun je in die tuin nog een ‘huisje’ zien staan met een hartje in de deur. Wat er van die wereld nog over was, heeft Robben tijdens de wederopbouw en in de jaren ’60 snel zien verdwijnen. In 1957 tekent hij een echtpaar uit ‘de pronte staand’, de betere klasse. Man en vrouw zweren nog bij flanellen ondergoed, ‘sjètte sokken’, en ‘baaje rokken’, wat hen niet alleen ouderwets maakt maar ook een beetje aandoenlijk.

Robbens Prenten van de week waren soms op de actualiteit gericht – priesterjubilea, jarige verenigingen, de ontwikkeling van de stad, liefdadigheidacties – maar veel vaker zijn ze een doorkijkje naar het dagelijks leven dat hij tot in de details uit zijn jeugdjaren kende en nooit heeft kunnen vergeten. Hoezeer Robben aan die wereld en aan het verleden verknocht was, blijkt ook uit de verhalen die hij schreef voor Rooms Leven, en uit zijn grote belangstelling voor en activiteiten met betrekking tot de geschiedenis van het heem in Tilburg maar vooral Goirle (waar hij vanaf 1956 woonde). Niet dat alles beter was, toen. Integendeel. In de tekeningen zie je ook voortdurend de sporen van de armoede en de zorgen waaraan de na-oorlogse welvaart langzaam maar zeker een eind maakte. Vroeger was het niet altijd beter, maar Robben heeft het beste ervan in zijn werk bewaard. De humor natuurlijk, bijvoorbeeld van het jongetje dat bij de slager komt: ‘Slachter, unne knook, mar nie te vet, aanders lust ons moeder ’m nie.’ De praktische levensles als een niet al te knap meisje tegen haar moeder zegt dat Driek haar het mooiste meisje van de hele buurt vindt, en wat ze daar nou mee aan moet. Waarop de moeder antwoordt: ‘Gaauw mee trouwen meske, vur dettie rond begient te kèèke…’ De wijsheid van de oude volksgezegdes die hij in leven hield: ‘Een aauw moonika mokt ook meziek, as ge mar speule kunt’, over de liefde op hogere leeftijd. En het trotse zelfbewustzijn: ‘As ge meej oewen èèremoei ginne raod wit… dan zèède nie werd degge’m het…’

Zo heeft Robben in bijna vijfendertig jaar en meer dan 1800 prenten voor zijn lezers de kleine komedie van het dagelijks leven getekend, berijmd, en doorgegeven. In dat volume is hij uniek, maar ook in de kwaliteit ervan. Eenentwintig jaar na zijn dood kunnen we nog steeds van zijn prenten genieten en lachen om zijn personen en hun lotgevallen. Omdat we in de spiegel die Robben ons voorhoudt het menselijk bedrijf zien, ontdaan van alle franje; een spiegel waarin we heel vaak ook onszelf nog haarscherp herkennen. Het is, zoals hij ooit in een kerstgedicht schreef, ‘Een ver verleeje… meej wè weemoed en meziek…’ Met zijn prenten brengt hij het beste uit dat verre verleden nog steeds weer heel dichtbij.