Cees Robben
Ed Schilders
Vroeger smeekten we
Sint-Antonius af als we iets kwijt waren; onze goede vrind en
patroon van verloren zaken. Als je tegenwoordig in Tilburg iets
kwijt bent, kun je beter maar meteen de advocatenkantoren
bellen. Of moet je het combineren? Bijvoorbeeld: 'Sint-Antonius
beste vrind, zorg dat ik de Prenten van de Week terugvind.'
Waarop Antonius verschijnt en beminnelijk fluistert: 'Bel
Mannaerts & Appels Advocaten en Notarissen.' Daar immers
werd in de archieven onlangs een vondst gedaan die we met een
gerust hart van groot belang voor Tilburg mogen noemen: 429
originele prenten van Cees Robben. Het deed me denken aan de
vondst van het dikke dossier over de moord op Marietje Kessels,
een paar jaar geleden. U raadt het al: bij een Tilburgs
advocatenkantoor.
Het mooie van al die
vondsten is, dat het om papier gaat waarop stukjes sociale
geschiedenis van Tilburg oneindig veel beter zijn vastgelegd dan
ooit een historicus ze kan beschrijven. Papier dat bovendien al
jarenlang als definitief verloren werd beschouwd. Papier ook dat
de essentie van het dagelijks leven bevat: lief en leed, drama
en blijspel, de gulle lach en de traan die 'zelfs in menig
mannenoog' geblonken heeft. Het is jammer dat Tilburg nog steeds
geen museale ruimte heeft; de tekeningen van Robben zouden een
fantastische tentoonstelling kunnen vormen. Net als de dossiers
over Marietje Kessels. Sint-Antonius, beste vrind, zorg dat
Tilburg een museum vindt.
Toen ik de tekeningen van
Cees Robben afgebeeld zag in de krant van woensdag, dacht ik:
stel dat Cees Robben nog zou leven - hij overleed in 1988 - en
tekenen. Zou hij dan, bijvoorbeeld, een Prent van de Week maken
over het café met topless bediening dat van de gemeente Tilburg
geen vergunning krijgt? Want Robben kòn frivool zijn. Al was
het maar met de legendarische uitspraak van een Tilburgse dame
tegen haar amoureuze man: 'Ge meut alles mee me doen, as ge mar
van m'n lèèf afblèèft!' Of de even klassieke regel over
seniorenliefde: 'As 'n aaw schuur begient te braande, hèlpt 'r
gin blusse mir aon.' En hoeveel mannen heeft hij niet getekend,
aan de bar of het biljart? Ik zag ze al voor me: twee mannen,
met hun petten nog op, en de serveerster met strikjes in haar
haren. Dat ze toploos is zien we maar amper, want ze brengt twee
kelken trappist. Zegt de ene man tegen de andere: 'Nie aonkome
Gròtje. Die is zó hêet, daor wòrde koud van.' Of zou hij de
mannen tekenen voor een gesloten deur met daarnaast een bordje
aan de pui: 'Gin vergunning'? (Met een dubbele bodem in het
bijschrift: man krabt onder de pet en zegt: 'Ik lus gin gin.')
Maar dat is tekst. Als ik
tegenwoordig naar prenten van Cees Robben kijk, valt het me
steeds vaker op: hij schreef niet alleen in het Tilburgs
dialect, hij tekende er ook in. Toen ik de foto in de krant zag,
wist ik het zeker: de humor is en blijft onmiskenbaar, maar de
tijd is gekomen dat Robben steeds meer als tekenaar gewaardeerd
zal worden. Sla zijn 'Prentebuukskes' nog eens open en lees niet
maar kijk. Naar de petten en de snorren, de net iets te krappe
'manteljassen' van de dames, en naar hun hoedjes. Of hoe de
schilderijen aan de muren hangen, de wijwatervaatjes, en 'God
ziet alles.' Hoe de sinaasappelen op de marktkraam lagen.
Robbens humor is groot, maar
eigenlijk, zoals elke humor, steeds opnieuw te gebruiken in
aangepaste vorm. Zijn tekeningen vind ik groter, want ze zijn
documenten geworden, en alleen heel goede tekeningen kunnen dat.
Dàt is, denk ik, de ware grootheid van Robben. Dat hij als geen
ander heeft vastgelegd wat hij zag. 'Cees Robben zag alles.'
'Waar is die tijd gebleven?'
vragen we ons dan af. Het antwoord van Sint-Antonius is
duidelijk. Die is gebleven in de tekeningen van Cees Robben.