INHOUD ROBBEN
HOME

CuBra

Deze column werd eerder gepubliceerd in het Brabants Dagblad van 1 februari 2002

Cees Robben

Ed Schilders

Vroeger smeekten we Sint-Antonius af als we iets kwijt waren; onze goede vrind en patroon van verloren zaken. Als je tegenwoordig in Tilburg iets kwijt bent, kun je beter maar meteen de advocatenkantoren bellen. Of moet je het combineren? Bijvoorbeeld: 'Sint-Antonius beste vrind, zorg dat ik de Prenten van de Week terugvind.' Waarop Antonius verschijnt en beminnelijk fluistert: 'Bel Mannaerts & Appels Advocaten en Notarissen.' Daar immers werd in de archieven onlangs een vondst gedaan die we met een gerust hart van groot belang voor Tilburg mogen noemen: 429 originele prenten van Cees Robben. Het deed me denken aan de vondst van het dikke dossier over de moord op Marietje Kessels, een paar jaar geleden. U raadt het al: bij een Tilburgs advocatenkantoor.

Het mooie van al die vondsten is, dat het om papier gaat waarop stukjes sociale geschiedenis van Tilburg oneindig veel beter zijn vastgelegd dan ooit een historicus ze kan beschrijven. Papier dat bovendien al jarenlang als definitief verloren werd beschouwd. Papier ook dat de essentie van het dagelijks leven bevat: lief en leed, drama en blijspel, de gulle lach en de traan die 'zelfs in menig mannenoog' geblonken heeft. Het is jammer dat Tilburg nog steeds geen museale ruimte heeft; de tekeningen van Robben zouden een fantastische tentoonstelling kunnen vormen. Net als de dossiers over Marietje Kessels. Sint-Antonius, beste vrind, zorg dat Tilburg een museum vindt.

Toen ik de tekeningen van Cees Robben afgebeeld zag in de krant van woensdag, dacht ik: stel dat Cees Robben nog zou leven - hij overleed in 1988 - en tekenen. Zou hij dan, bijvoorbeeld, een Prent van de Week maken over het café met topless bediening dat van de gemeente Tilburg geen vergunning krijgt? Want Robben kòn frivool zijn. Al was het maar met de legendarische uitspraak van een Tilburgse dame tegen haar amoureuze man: 'Ge meut alles mee me doen, as ge mar van m'n lèèf afblèèft!' Of de even klassieke regel over seniorenliefde: 'As 'n aaw schuur begient te braande, hèlpt 'r gin blusse mir aon.' En hoeveel mannen heeft hij niet getekend, aan de bar of het biljart? Ik zag ze al voor me: twee mannen, met hun petten nog op, en de serveerster met strikjes in haar haren. Dat ze toploos is zien we maar amper, want ze brengt twee kelken trappist. Zegt de ene man tegen de andere: 'Nie aonkome Gròtje. Die is zó hêet, daor wòrde koud van.' Of zou hij de mannen tekenen voor een gesloten deur met daarnaast een bordje aan de pui: 'Gin vergunning'? (Met een dubbele bodem in het bijschrift: man krabt onder de pet en zegt: 'Ik lus gin gin.')

Maar dat is tekst. Als ik tegenwoordig naar prenten van Cees Robben kijk, valt het me steeds vaker op: hij schreef niet alleen in het Tilburgs dialect, hij tekende er ook in. Toen ik de foto in de krant zag, wist ik het zeker: de humor is en blijft onmiskenbaar, maar de tijd is gekomen dat Robben steeds meer als tekenaar gewaardeerd zal worden. Sla zijn 'Prentebuukskes' nog eens open en lees niet maar kijk. Naar de petten en de snorren, de net iets te krappe 'manteljassen' van de dames, en naar hun hoedjes. Of hoe de schilderijen aan de muren hangen, de wijwatervaatjes, en 'God ziet alles.' Hoe de sinaasappelen op de marktkraam lagen.

Robbens humor is groot, maar eigenlijk, zoals elke humor, steeds opnieuw te gebruiken in aangepaste vorm. Zijn tekeningen vind ik groter, want ze zijn documenten geworden, en alleen heel goede tekeningen kunnen dat. Dàt is, denk ik, de ware grootheid van Robben. Dat hij als geen ander heeft vastgelegd wat hij zag. 'Cees Robben zag alles.'

'Waar is die tijd gebleven?' vragen we ons dan af. Het antwoord van Sint-Antonius is duidelijk. Die is gebleven in de tekeningen van Cees Robben.