INHOUD WERK VAN RAAK
HOME
FOTO & KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

Print  Pagina

 

Cees van Raak

S T A D

(arcrostichon)

deze bundel werd in maart 1986 uitgegeven in eigen beheer, in een oplage van 50 exemplaren waarvan de eerste tien genummerd en gesigneerd.


INHOUD

Stad 

Stad naar de letter, vier gedichten

Tilburg, een gebed

Artefact (1)

Dialect  (1)

Tilburg per letter Zeven gedichten
Artefact (2)
Dialect (2)

 

Stad


Stad naar de letter, vier gedichten

1

Stad van dorpsgerucht
over mijn overgrootvader.
Van beroep sigarenmaker.
Voor hem was er geen later,
want hij is jou ontvlucht.

Stad van zijn zoon.
Opa. Veertig jaar lang wever.
Zoals velen voor karig loon.
Duiven hield hij en van jenever.
Hij leefde in zijn laatste zucht.

Stad van zijn kleinkind.
Moeder. Twaalf jaar oud en
genageld aan de lopende band.
Later gaf zij dit leven aan mij,
haar kind dat nu zijn hart lucht.

 




2

Textiel, metaal en sigarenfabriek.
Onder de vlag van wierook, kapitaal
en vals katholiek. De ziel vergeven
van stank, luis en machinekabaal.

Mijnheer pastoor verkondigde kinderrijk,
als dank hiervoor het eeuwige leven.
Met armoe troef groeide de volkswijk,
voor de fabrikant een godszegen.

De kerk kon het godsgewilde verschil
zondags zo zalvend verklaren.
Het kapitaal kon de godsgegeven macht
alle dagen met klem bewaren.

En de kroeg scheen hemel op aarde.


 


3

Alcohol: de stinkende kroon
op het werk van kapitaal en kerk.
Voor deze koning werd het loon
gespild. Had god dit ook gewild?

Maar het bedierf ook de urine.
De kannen en kruiken barstten,
zo was er geen geld te verdienen.
De tanden der heren knarsten.

Daarom zou men branden in de hel,
daarom werd de stad drooggelegd.
Ook van hogerhand kwam dit bevel.
Maar het pleit werd nooit beslecht.




4

Doodverf, nu weer zichtbaar:
geblakerd op menig fabrieksskelet.
Toekomst gaf deze stad belet.
De tijd bleek het gevaar.

Aan flarden vloog het economisch behang.
En samen met fabriek kwijnde menig kerk:
bederf bouwt zonder onderscheid z'n zerk.
De tijd vreet zonder respijt elk belang.

Opengereten werd het hart van de stad.
Een noodsprong van valse vooruitgang:
braak getuigt nors van de neergang.
De tijd zette deze stad schaakmat.

(een museum rest ons, een mausoleum)


 


Tilburg, een gebed

Geef ons heden
een schuldeloos leven,
belijd ons je nieuwe bekoring
en verlos ons van
dit lijdend verleden.


 


Artefact (1)

Jij staat oprecht verbeeld,
artefact uit een prehistorie,
frêle maagd in beeld,
rudiment van valse glorie.

Onverdroten speelt chronos de baas
met een tijdeloos gebit dat knaagt.
Maar jij straalt toch je tedere waas,
je schoonheid, nog onversaagd.

Maar niet meer als sycofant
van de misbruikte heiland.
Uit dat dienstverband ontslagen,
sta jij alleen, krachtig in steen,
je tederheid te bewaren.




Dialect (1)

In de lange nachten
van de oorlog lag menigeen
met open ogen te luisteren,
want door het donker heen

hoorde men de dood fluisteren.
Verstijfd in lood vloog hij over je huid,
zijn stem een pruttelend geluid.
Zijn komst de stilte daarop.

Dan preuvelde men in treffend dialect
een schietgebed voor god:
onze lieve heer

douwt um nog un keer.
En: ons lief vrouwke,
gift um nog un douwke.




Tilburg per letter, zeven gedichten

1

Tilburg, je naam hangt bij de uitgang.
Zelfs in het donker stationair.
Hiermee houd je de treinen in bedwang.
Voor mijn spelend kind zo primair.

Zo permanent, de naam zo gewend.



2

In jouw naam klinkt welk gezicht?
Talloze beelden worden opgelicht.
Foto's in mijn hoofd vastgelegd.
Aan kabels, die van verleden.

Dit noemt dus de herinnering
zonder welke je gesloten ligt.
Aan het daglicht, dat van heden.

Maar gevoelige platen blijken verlegd
en onder jouw naam gist de verbeelding.



3

Luister naar je naam,
een onbegrepen herkomst
van twee lettergrepen.

Luister naar je gelaat
van doorleefde afkomst,
het loenst door een beslagen raam.

Luister niet naar die angst,
want de onbeschreven toekomst,
die duurt het langst.


 


4

Begrijp ik het goed?
Een stad die smeekt,
is dat wat ik vermoed?

Een stad die weer hoop bekleedt,
juist in haar dringende vragen.
Uit het gemis klinkt moed.

Een troon voor het leed
dat je moest dragen,
een troost voor wat verdween:

"no time to stay the same!"


 


5

Uit een open mond valt deze stad.
Het gezicht klaagt anoniem, luidt sprakeloos.
Gebeten door tandeloos stilzwijgen.

Deze stad laat zich niet neerschrijven.
Dit bericht luidt woordeloos
en de woorden klagen schaakmat.

Monden lijken op wonden.


 


6

Regel een van het gedicht:
er staat wat er staat.
Maar nooit het voorbije gezicht:
verleden draagt een woordeloos gelaat.

Verbrokkeld zweeft het inzicht,
in tijd woekert het eeuwige te laat.
Mij behoren slechts fragmenten,
op drift geraakte beelden.

Fonemen plak ik op de drijvende segmenten,
het geheugen slaapt en in de rust
kan het zich de rest verbeelden.

Ik verwoord ze tot gestolde momenten,
de leugen ontwaakt en vol lust
kan hij zich van alles inbeelden.


 


7

Geschreven bij deze de naam
van deze stad. Deze stad van
mijn geboorte. Van meet af aan.

Beschreven onder mijn naam,
deze geboorte van mijn stad.
Bekeken door mijn raam.


 


Artefact (2)

Je verbeelde lijf dook plots op.
Je gebeitelde kop onthulde later
je mond van teder graniet,
die straalde zacht genot.

Die ingebeelde glimlach!
Jij stenen alma mater,
jij zingt je verstilde lied.
Ik ontwaarde je vol ontzag.

Jij rechtop opgebaard,
voor mijn blik brandpunt.
Artefact op mij gemund.

Jij versteende maagd,
voor mijn ogen geopenbaard.
Petrefact dat mij passie gunt.


 


Dialect (2)

Elke stad zingt zoals gebekt,
in de ligging rust het verleden.
De bevolking spreekt het heden,
naar verluidt in eigen dialect.

Onbesmuikt uit het leven gegrepen.
De klanken van de eigen cultuur,
orale overdracht zonder schriftuur,
door afkomst en opvoeding gemerkt.

Nationaal gehoord klinkt het beperkt,
voor A.B.N.-ers wellicht keffend,
maar lokaal verwoord is het treffend.
Elke stad verdient haar dialect.

Mijn stad zingt zoals gebekt.