Cornelis Verhoeven
Onrust op Raubrakken is de titel van een
speurdersroman uit 1934. De schrijver is mr. A. Roothaert, die
enkele van zijn verhalen in Tilburg liet spelen. Ik ken het
boek niet en kan dus niet nagaan of 'Raubrakken' hetzelfde is
als wat nu op de kaart van Tilburg wordt aangeduid als 'De
Rauwbraken', een recreatiegebied met zwembad en sportvelden.
Het ligt vlak bij Enschot, niet ver van de Hazennest en de
Zwaluwenbunders. Ik moest de kaart raadplegen, omdat ik
eigenlijk nooit geweten heb, hoe je de naam moest schrijven
die wij in Udenhout uitspraken als 'de Rojbraoke', en waarvan
ik lang heb gedacht dat hij niet deftig genoeg was om ooit
opgeschreven en gedrukt te worden. Maar zo gaat dat
natuurlijk: door commissies van nieuwe bewoners worden oude
veldnamen opgedoken om aan hun prille geluk een landelijk
tintje te geven. Ik steek er dan ook geen hand voor in het
vuur dat het element 'roj' uit de naam voor 'rauw' inderdaad
goed vertaald is. Misschien heeft het meer te maken met de
landmetersterm 'raai' die betrekking heeft op een grens van
twee gebieden. Lagen daar akkers braak?
Toen ik ongeveer tien jaar na die onrust op
Raubrakken daar eens rondfietste, bleek het een paradijs van
rust te zijn. Geen goede grond, zag mijn boerenoog, en zeer
geschikt om eeuwig braak te liggen. Maar midden in die
wildernis, naast een fietspaadje, lag een ware kathedraal van
zware en hoge beuken, tientallen in het vierkant. Misschien
wel omdat er nog een sliertje van een priesterroeping door
mijn hoofd ritselde, associeerde ik onwillekeurig 'beuk' van
boom met 'beuk' van kerk, iets wat taalkundig ook al niet
juist is. Wel tien meter boven de grond vormden de takken een
prachtige gotische boog, alsof het bos de handen vouwde.
Alleen de vloer van deze kerk was nog heiliger dan die van een
echte kathedraal. Op een enkele braamstruik na - die elk
ogenblik kon gaan branden - was hij helemaal onbegroeid en hij
veerde zacht en vriendelijk onder je voeten. Je zou je
schoeisel afleggen om contact te hebben met de aarde en
waardig te zijn het licht te ontmoeten dat veelbelovend door
de takken speelde.
Ik was in het wereldwonder van die koele
kathedraal helemaal alleen en kon op eigen houtje een heidense
godsdienst uitvinden, zoals die hier ooit door de Menapiërs
beoefend zou kunnen zijn. Maar er dansten geen elfjes, er
slofte geen druïde rond, en tot mijn verwondering waren er
geen pelgrims op deze heilige plaats. Op je eentje kun je
zoveel heiligheid niet overeind houden en het lukte mij zelfs
niet er langer dan een paar seconden in te geloven. Ik ben er
later nooit meer geweest.
Volgens mijn inlichtingen is het bos van
beuken daar nog, maar het is nu opgenomen in een plan van
groenvoorzieningen op de plaats waar het lava van de
stadsuitbreiding begon te stollen. Misschien zijn er meer
mensen geweest die vervuld werden van respect voor die beuken.