Mathijs Acket:
kabouter in letterenland
Hans Heesen / Harry Jansen: uit de
serie Pen in Ruste
Op begraafplaats Tolsteeg in Utrecht,
vak 31 nummer 76, bevindt zich het graf van Johannes Mathijs Acket. In
oudere naslagwerken kun je zijn naam nog weleens tegenkomen, maar
nooit worden er meer dan een paar regels aan hem gewijd. Mathijs
Acket, geboren 14 december 1862 in ’s-Hertogenbosch, gestorven 7
juli 1933 in Utrecht, leraar Nederlands, schrijver van studies over
Lodewijk van Deyssel en Jacques Perk, een bundel Verzamelde
opstellen en het prozagedicht De Verborgen Schat van ’t wijze
Hart; ‘door bloemlezingen en artikelen in verschillende
tijdschriften bevorderde hij de moderne richting in taal- en
literatuuronderwijs’. Daarmee is alles wel zo’n beetje opgesomd.

Op de documentatiezaal van het
Letterkundig Museum in Den Haag wordt schouderophalend op de naam
Acket gereageerd. Desondanks ligt luttele ogenblikken later zijn
dossier voor ons op tafel. Veel aanvulling op het weinige dat we al
wisten verschaft het niet. Het bevat één artikel met schaarse
biografische informatie: zijn in memoriam. Het is geschreven door een
oud-leerling - een naam staat er niet bij vermeld - die ons de
overledene schetst als een ‘kleine, tengere, bleeke man met zijn
rosblond haar, met die staalblauwe, doordringende oogen en met die
fijne, witte hand, die het zilveren potloodje zoo precieus aanvatte,
om onze vorderingen te noteeren’. Voor de klas was Acket een Pietje
Precies, bezat hij ‘een heilig vuur’ en gaf hij geen hoge cijfers.
Een keurige leraar dus die keurige letterkunde bedreef. Of niet?
In 1905 verscheen er een curieus
boek, getiteld Een nacht vol dwaasheden in het land van de Nieuwe
Gids. Het dreef de spot met de poëzie van de Tachtigers, de
schrijvers rondom het tijdschrift De Nieuwe Gids, zoals de zeven jaar
eerder verschenen roman Vincent Haman van W.A. Paap hun
woordkunst belachelijk had gemaakt. Daarmee houden de overeenkomsten
overigens ook meteen op, want waar Vicent Haman voor een hoop
opschudding zorgde deed Een nacht vol dwaasheden niet één
stofje opwaaien. Was Paaps boek nog een serieus geschreven roman, Een
nacht vol dwaasheden mocht hooguit een ‘voortbrengsel’ heten,
zonder enige ‘verdienste’. Beleefde Vincent Haman ondanks
alle verguizing nog menige herdruk, van Een nacht vol dwaasheden
werden maar enkele tientallen exemplaren verkocht, de rest van de
oplage verdween bij het oud papier. Met als gevolg dat het nu uiterst
zeldzaam is. Slechts één exemplaar konden we traceren: in de
universiteitsbibliotheek in Nijmegen.
Een nacht vol dwaasheden
vertelt in twee delen van elk ruim tweehonderdvijftig bladzijden over
de wederwaardigheden van de kabouters Roodneusje, Propjedik,
Snelvoetje, Langbaardje, Bloemkransje, Blootkopje en hun vriendjes in
kabouterland. Kabouterland is uiteraard de republiek der letteren. De
hele Nederlandse literatuur tot dan toe komt voorbij en wordt op
jolige toon belachelijk gemaakt. De openingsscène speelt zich af bij
het vallen van de avond.
-Nu is het jouw beurt! - riep de zon
het maantje toe.
-Hier ben ik al! - riep vrolijk het
maantje terug.
-En hier ben ik ook! - riep een
kabouter. Ik kom ook weer eens kijken, wat er op aarde is!
De kabouter gaat parmantig aan de
rand van het bos zitten, ‘de kleine billetjes op het mos, de
knietjes opgetrokken, de handjes er gevouwen omheen’, waardoor zijn
perspectief nog laagbijdegrondser wordt dan het van nature al is. Hij
kijkt met afgunst naar de maan die, al is het donker, oneindig veel
meer ziet dan hij.
-Maantje, wat sta jij toch hoog!
-Kabouter, wat zit jij toch laag!
De kabouter zet zijn trots opzij en
vraagt:
-Mag ik op je schoot zitten, lieve
maantje?
Maar de maan laat zich niet paaien.
-Dankje. Jij bent te leelijk en je
baardje bevalt mij niet!
De schrijver van deze vergeten
satire, waarin behalve Nederlandse literaire reuzen als Lodewijk van
Deyssel, Frederik van Eeden en Willem Kloos ook Cervantes en Zola
komen opdraven, is C.A. Ikkink, een naam die we in geen enkel
naslagwerk konden terugvinden en die ook in het Letterkundig Museum
totaal onbekend is. Toch was C.A. Ikkink geen pseudoniem, hij bestond
echt. Hij was onderwijzer en later conservator van het
Multatuli-museum in Amsterdam, alwaar hij op 3 oktober 1923 overleed.
Wat heeft Mathijs Acket hiermee te
maken? Niets, tot de letterkundige Gerben Colmjon in 1963 door ‘hedendaagse
literairhistorische bewijsvoering’ aantoonde dat ‘met aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ niet Ikkink maar Acket de
schrijver van Een nacht vol dwaasheden was. Ikkink en Acket
waren zeer goed bevriend. Het boek werd in Breda uitgegeven, toen
Acket daar leraar was. Het was duidelijk geschreven door een
katholiek, wat Acket wel was en Ikkink niet. De stijl stond veel
dichter bij die van Acket dan bij die van Ikkink. Daar kwam het in
grote lijnen op neer. Hoe Colmjon op dit idee kwam is niet zo
verwonderlijk: Acket speelt, net als Ikkink trouwens, een prominente
rol in het boek.
Colmjons stelling leidde tot een
heftige polemiek, omdat prof. C.F.P. Stutterheim het niet pikte dat de
goede naam van Acket, zijn schoonvader, dertig jaar na zijn dood nog
eens door het slijk werd gehaald door hem op zulke dubieuze
bewijsgronden de schuld van zo’n ‘van a tot z gewild humoristisch,
opgeschroefd en luidruchtig’ prutboek in de schoenen te schuiven.
Als Ikkink als schrijver van het boek vermeld stond, dan was Ikkink de
schrijver, en daarmee uit.
Wie gelijk had zal wel altijd een
raadsel blijven. Acket bezat wel degelijk een scherpe pen en een
Multatuliaans talent voor satire. In zijn ‘Brief aan een jonge
Kollega’ (een van de Verzamelde Opstellen) schrijft hij
bijvoorbeeld: ‘In de Middeleeuwen zei men: wie ’n ezel naar de
hogeschool stuurt, krijgt ’n ezel terug; maar ze wisten ’t toen
niet. De ezel komt terug als "Doctor Asinus". Dat is veel
erger.’ Maar als wij prof. Stutterheim waren geweest, hadden we
Colmjon niet tegengesproken. Een nacht vol dwaasheden is, veel
meer dan Ackets erkende werk, nog altijd leuk om te lezen en doet door
zijn luidruchtigheid zelfs verrassend modern aan. Alsof je kabouter
Giphart of kabouter Brusselmans leest.
|