INHOUD DALDEROP MILITAIRE DIENST
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL


Print Pagina Nu

 

IV - MILITAIRE DIENST - 1
Elke dinsdag een nieuw hoofdstuk

Dit verhaal maakt deel uit van wat hier op de site onder mijn naam min of meer per ongeluk een serie is gaan worden.

De onderdeeltjes zijn uittreksels uit mijn herinneringen - ´Pro Memorie´ heb ik ze genoemd -, die ik aanvankelijk alleen voor intern gebruik ben gaan schrijven, als mededelingen en tijdsbeelden voor mijn kinderen en kleinkinderen.

Ik heb ze hier voor de site uiteraard wel wat gescreend op wat voor buitenstaanders min of meer leesbaar, informatief of onderhoudend zou kunnen zijn.

Om echter het persoonlijke karakter ervan niet teveel geweld aan te doen ben ik, wat het particuliere erin aangaat, toch maar niet terughoudender geweest dan ik vooral met het oog op derden nodig vond.

In vorige afleveringen beschreef ik mijn jeugd in de Sacramentsparochie en mijn schooljaren, en hoe het mij verging in en kort na mijn seminarietijd.

 

Anderhalf jaar werkte ik toen nog in een paar bedrijven, tot het voor mij - zoals voor iedere gezonde jongen van 19 in die dagen - tijd werd voor de anderhalf à twee jaren dat ik in militaire dienst moest.

Over die wederwaardigheden in ´s lands dienst gaat het hierna.

 

1. Recruut.

 

"Hij ging en sprak in 't zâal zich wendend: 'Vaarwel o moeder, nooit keer 'k weer!'"

Zo ongeveer als in dit vers voelde ik me, toen ik met mijn koffertje de deur uitging, naar Amersfoort, waar op het station de militaire politie mij op zou wachten, en begeleiden naar de kazerne - vanwaar ik de eerste drie weken niet naar huis zou mogen komen.

 

Van die versregel lag vooral dat gevoel van een breuk vooraan in mijn beleving, - dat ik en de wereld voortaan ánders zouden zijn.

Niet die nogal negatieve toon ervan, alsof die jongen daar het ouderlijk huis schoon beu lijkt te zijn, - want daar was bij ons helemaal geen sprake van.

Nu was ik het lang van huis zijn wegens mijn kostschoolverleden wel gewend ; en het gewichtige van het moment was dan ook niet dát zozeer, maar de overgangs-rite naar de volwassenheid, die 't "in dienst gaan" voor een jongen van mijn leeftijd toendertijd betekende.

 

In de trein kwam ik tot mijn verrassing gemakkelijk ettelijke andere jongens tegen, die óok daarheen op weg waren. Eigenlijk was ik in mijn verwachtingen aanvankelijk helemaal alléen op pad, naar die klaarstaande marechaussee die mij "op zou brengen", zo stond in mijn opkomst-order, naar de Juliana van Stolberg-kazerne.

Maar in werkelijkheid was ik allerminst de enige.Van die nieuwkomers bleken er, alleen in mijn kazerne al, ruim zeshonderd te zijn, verdeeld over drie compagnieën, van vier pelotons ieder.

 

Twee van die jongens waren óok katholiek, zo bleek al gauw in de eerste gesprekken, en dat gaf meteen een geborgenheidsgevoel.

Met hen bleef ik de verdere drie maanden van de basisopleiding ook optrekken - Piet Vetzo uit Den Bosch en Johnnie Geelen uit Rotterdam. Ze lagen ook bij mij "op de kamer". Dat wil dan zeggen : een slaapzaal van ruim dertig bedden, met tweeën boven elkaar, - met een manshoge kolenkachel middenin, en links en rechts twee lange houten tafels met ongeverfde banken eronder.

 

De ervaringen van de dienstmaanden zijn voor bijna alle jongens die het hebben meegemaakt, in grote lijnen dezelfde, althans hebben ze sterke overeenkomsten.

De lotsverbondenheid, het vrij zijn van "gewoon" werk, een tijdje later ook nog de gevoelens van competentie, en het buiten-zijn tijdens grote delen van het program: die aspecten domineerden voor velen, zeker in de eerste maanden, boven de ook wel negatieve militaire trekjes. Zoals de nadrukkelijke en soms tamelijk absurde ondergeschiktheid, de fysieke beproevingen, en het missen van wat je thuis gewend was, aan eten, huisroutines en vrijetijdsbezigheden.

En vrienden en vriendinnen. Want "al wat je hebt aan liefde en trouw, is voor het vaderland en niet voor jou", luidde een populair liedje toen.

 

Je maakte hier ook kennis met jongens die soms echt helemaal anders waren, en dat bleef langdurig een verrassende en soms ook wel wat verontrustende aangelegenheid. Andere jongens, met een ander geloof, een andere taal of dialect met andere streekuitdrukkingen, uit andere bevolkings-lagen, en met een andere school- en beroepshistorie.

En vaak trouwens ook met een andere moraal.

In die zin verving het, voor veruit de meesten, wat je in déze tijd als student ervaart, alleen compacter.

 

Ik ben nog geen onderzoeken tegengekomen waarin die eertijdse ontwikkelingsgeschiedenis van jongens mét militaire dienst-historie wordt vergeleken met die van niet-dienstplichtigen, maar daar moeten interessante dingen uit te destilleren zijn. En met name ten aanzien van attituden jegens de gemeenschap, en van tolerantie, zou ik verwachten.

 

Hoewel ik zelf toch ook al anderhalf jaar gewerkt had, bleek ik hier toch nog vooral het type 'jonkie' : min of meer de soort scholier-met-een- vakantie-baantje, vergeleken tenminste met de jongens met een vaste baan die soms al wel vier tot zes jaar gewerkt hadden, de studenten die al verscheidene jaren ouder waren, en de ettelijken die zelfs al een eigen bedrijf hadden, of die al jaren meewerkten op "hun" boerderij.

En ook was ik nog een "ongebondene", die nog geen vriendin of verloofde had, of geen sportclub, zoals anderen die vaak pijnlijk misten.

 

Er was, de allereerste uren toen we nog gewoon in burger liepen, tot mijn verbazing éen jongen bij die al een uniform aanhad. Hij was al wat ouder en hij bleek een student te zijn die lid was van een peloton van de 'Studenten-weerbaarheid". Ik had daar nog nooit van gehoord, maar blijkbaar kon je als student in je vrije tijd een soort reserve-soldaat worden. Die trainden éens per week in een kazerne in hun buurt en die jongen wist dus al een hele boel van wat ons te wachten stond. We hingen aan zijn lippen bij zijn sterke verhalen, en bekeken nauwkeurig

zijn spullen. Het moest een hele stapel zijn die we straks kregen.

 

Maar al gauw werden ook wij naar de fourier gestuurd om al dat moois óok in ontvangst te nemen. In snel tempo ging dat. Die keek even met een schuin oog naar je bouw en slingerde je dan uit zijn stapels een stelletje spullen toe die je ter plekke moest passen. En meestal klopte het ook wel, zover je tenminste in de gauwigheid kon nagaan.

Hij had wel bij bijna iedereen commentaar op zijn verschijning. Meestal

nogal spottend op-de-man, of heel algemeen om de lachers op zijn hand te krijgen.

 

Alleen bij mij keek hij wat langer, althans zo voelde dat. "Zo", zei hij bewonderend. "Leuk kontje wel!"

Ik kreeg meteen een hoogrode kleur, al wilde ik er heel gewoon op reageren. Kennelijk een homo, dacht ik, en hij denkt zeker dat ik er ook een ben. Het was de eerste keer in mijn leven dat ik herkenbaar zo iemand meemaakte, want het was nog een heel delicaat onderwerp in die dagen.

En misschien was het ook wel gewoon maar een geintje, maar

ik hoopte toch maar dat de groep rondom mij niet meteen zou denken dat het écht zo was. Want in de besmuikte verhalen heette het "dat die lui elkaar altijd meteen herkenden."

Mijn spullen pasten niettemin meteen allemaal prima. En van het onderwerp heb ik in werkelijkheid in die groep verder natuurlijk nooit last gehad. Maar het werkte meteen wel als een soort inwijdingselement in de nieuwe leven dat we ingingen nu.

 

Zo ging het meteen door, met strozakken-vullen, voor het eerst eten-halen en op de kamer verdelen in je gloednieuwe mess-tins, en een

kennismakings-les van onze nieuwe pelotons-sergeant over wat ons die dag, die week en deze anderhalf jaar allemaal nog te wachten stond.

Het zag er evengoed veelbelovend uit allemaal, die dag, en voor het eerst sinds lang sliep ik weer temidden van een grote groep jongens op een slaapzaal. En op een strozak.

Maar ik had van het seminarie de ervaring dat je daar voortreffelijk op slapen kon, en al knisperde het hevig onder je, het rook lekker. En ondanks het rumoer van de branie en de moppentapperij van een stelletje anderen, sliep ik snel tevreden in.