INHOUD DALDEROP MILITAIRE DIENST
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL


Print Pagina Nu

 

IV - MILITAIRE DIENST - 4
Elke dinsdag een nieuw hoofdstuk

4. De officiersscholen. - De S.R.O.I.

 

Na drie maanden waren wij losgetraind. Van slome en sjokkende burgers waren we in meerdere of mindere mate wat méer de kwieke en alerte efeben geworden, waar het vaderland van aanneemt dat het daarmee met vertrouwen de oorlog zou kunnen ingaan.

In ieder geval waren we meetbaar fitter en meer tot samenwerken in staat . We waren rijp voor een meer specifieke opleiding die zou moeten uitmonden in een welomschreven plaats in de geöliede machinerie die "het oorlogsonderdeel" heette.

 

Na een serie testen in het officiersselectiecentrum waren een aantal van ons al vóor onze opkomst voorbestemd voor een mogelijke officiersopleiding, en als daar in deze drie maanden geen bezwaren tegen gevonden waren kon dat nu toegespitst worden op een bepáalde officierssoort en de bijpassende officiersschool.

Voor enkelen van ons aspirant-officieren werd dat perspectief 'motortransport', 'juridische dienst', 'administratie' of 'intendance', maar de meesten, ook ik, gingen, als aspirant troepenofficier voor bij een geneeskundig onderdeel, eerst zes maanden naar de infanterieschool, de SROI (School Reserve-Officieren Infanterie), met daarachter nog drie maanden afronding in het vooruitzicht op "onze eigen" officiersschool, de SROGD (idem Geneeskundige Dienst).

 

We voelden ons, zeker na die drie maanden onderdompeling in het nederige soldaatschap, als SRO-er ineens flink opgevijzeld. Je droeg als lid van de officiersschool een bruine baret - ook de onderofficieren en manschappen daar trouwens - , maar als echte cursist bovendien de veelbegeerde fel-oranje zijden driehoekjes op je kraag. Waar dus later de stip en de sterren op zouden moeten komen.

De Ermelose Jan van Schaffelaarkazerne was een kleine bijna intieme kazerne, in een vierkant van gebouwen rond een knusse binnenplaats met een gazon middenin, en een flink stuk bestrating, bestemd voor appèls en excercities.

 

De opleiding daar bestond de eerste weken vooral uit meer-van-hetzelfde als we al gehad hadden, maar dan op een wat hoger niveau, en dit dan de helft van de werkdag aangevuld met echte lessen, in een klaslokaal.

Lessen over letterlijk bijna van álles. Zowel krijgskunde als overlevingstechnieken, leidinggeven zowel als gezondheidsleer, wapenkunde en militair recht, springstoffen en kaartlezen, ballistiek, vervoerscomplicaties, tankherkenning en nog veel meer.

Plus véel velddienst, sport en nachtoefeningen.

 

En natuurlijk de onvermijdelijke excercitie, waar je lachen kon, om de manier waarop smalle beschaafd sprekende cursistjes leerden om, inplaats van zachtjes te roepen : "Over de schouder het geweer", fors te brullen, in navolging van oude barse sergeantmajoors : "GeeHIEF Ajt! Eééowe schoudé.....Wier!!!"

 

Een paar maanden later zagen we diezelfde film nóg eens en nóg amusanter bij ánderen gebeuren, toen enkele weken achtereen vrijwel vruchteloos geprobeerd werd om een klein groepje vrouwelijke aspirant-officiersen toch dat typische kerelsgedoe aan te leren. Tot groot ongenoegen, bijna schaamte, van de oude onderofficieren die met die taak belast werden, want die konden er geen kant mee op. Het bléven nette dames die geen ´commando´s gaven´, maar beleefd mededelingen of verzoeken bleven uitspreken.

 

Onze instructeurs hier vormden een brede waaier van kwaliteiten.

We hadden bijvoorbeeld een verfijnde majoor die ons in detail de eigenschappen van de zware automotoren uitlegde ( met als summum van elegance zijn uitspraak van de "tsjielindah" en de "radiátohha"), naast onze groepsinstructeur-velddienst, een kleine gepokte oud-beroepssoldaat die aan het front adjudant geworden was en zich ongemakkelijk voelde als hij, in een klaslokaal-les, niet kon róepen zoals hij gewoon was.

Onze pelotonscommandant : een leeghoofdige lange luitenant, die zijn rang voornamelijk te danken had aan zijn sprintprestaties een aantal jaren geleden, en die voortdurend termen en nederlandse woorden verkeerd gebruikte, naast een onderofficier met een gymnasium-opleiding die alléen maar geen officier was omdat hij de beëdiging geweigerd had, maar die verder een van de beschaafdste en meest democratische stafleden was.

 

Voorts een slangachtige autoritaire segeantmajoor die voortdurend bijwijze van bedreiging met zijn vinger wijzend met hoge stem uitriep "Ik náai jou ! ", en daartegenover onze alomgevreesde chef-instructeur, de Opleidingscommandant Majoor Bouwman, die genadeloos overal onverwacht opdook en streng strafte als iets niet in de haak was ; maar die wél zelf een toonbeeld was van discipline én van een ongelooflijke lijfelijke conditie.

Die, als hij tien minuten bewegingloos had staan kijken bij het handgranaatwerpen, plotseling naar voren kwam, kortaf blafte "Kijk goed naar mij, en doe het precies als ik" en dan in éen forse zwieper een granaat meer dan dubbel zo ver gooide als de verste worp totdantoe. In het eerbiedig zwijgen dat dan volgde stapte hij weg, en kwam pas een week later kijken of het effect gehad had.

 

Hij was de hoogste functionaris op éen na : dát was onze kazernecommandant, een grote bedaarde, vaderlijke kolonel, die zich niet vaak liet zien, maar dan glimlachend het militaire gedoe relativeerde, hoewel hij verder heel competent te werk ging.

Wat hij wél vaker deed was het inspecteren van de aantredende wacht van die avond, en dat betekende dat hij óok de 'best-geklede man' aanwees, die dan verder van wacht was vrijgesteld. Daartoe kwam dus altijd het wachtpeloton met éen man méer op dan nodig was : een gewoonte die diende om mensen te motiveren met perfect-verzorgd uniform aan te treden.

Omdat je anders vier en twintig uur achtereen zonder slaap om de beurt een saaie twee-uurs post moest staan of lopen - twee uur op, vier uur af - was een beetje extra aandacht daarvoor vaak erg lucratief. Je kon zo je wachtbeurt, als het meezat, afkopen met een half uurtje strijken en poetsen, (of ook wel, wat sluwer : met andere poetsers aan de praat houden, die dat dan niet zo goed deden.)

 

Ikzelf slaagde er vaak in om 'het best verzorgd' te verschijnen, en dus de wacht te ontlopen. Dat werkte evenwel voor de dienst op den duur averechts : de helft deed al geen moeite meer zich mooi te maken als ik er ook bij was.

De kolonel maakte er vaak een act van. " Zo, klein krijgsmannetje", zei hij eens tegen me, "Ik ben benieuwd wat er ditmaal voor je uit gaat rollen", want ik stond als kleinste altijd het eerst in de rij, en hij turfde min of meer objectief en systematisch per aspect, waarvoor hij dus wel vijf of zes keer langskwam. Zoals een onderwijzer liet hij het dan uitlopen op een nadrukkelijk vergelijkend heen en weer kijken naar enkele kanshebbers, voor hij zijn besluit nam. Eenmaal wees hij er twée aan, en zei : "Tossen jullie maar even." En dat deden we dus, - maar ik verloor, die keer..

 

Het programma omvatte aanvankelijk veel saaie schoolse elementen - lessen over van alles - , afgewisseld met al even saaie excercitie- oefeningen en velddienst. Alleen de sport- en mars-stukken waren wat levendiger, en doorgaans ook aanzienlijk inspannender.

Na enkele maanden werd het leuker : telkens een of twee weken lang kwam éen specialisme aan bod. We legden een weeklang mijnen en boobytraps, we waren een week met kaarten en kompassen in de weer, we "overleefden" een week, slakken etend en een takkenhut bouwend tegen de regen, en we brachten een week door op de schietbaan met alle mogelijke wapens.

 

Dat schieten was niet alleen griezelig - we schoten voortdurend ook met scherp, of gooiden echte handgranaten waarbij je serieuze levensrisico's liep - maar het leverde helaas ook wel échte schade op. Henk Donkervoort bijvoorbeeld werd van nabij met een zogeheten houten losse flodder in zijn bil geschoten. De houten kogel mocht dan 'los' heten, ze richtte wél zoveel schade aan dat hij verder afgekeurd werd.

 

Ikzelf kwam er ook niet helemaal zonder kleerscheuren vanaf.

Hoewel we al wel bazooka´s hadden (antitank-raketwerpers die bij het afschieten geen terugslag geven) schoten we ook nog met een zwaar ouderwets anti-tankwapen dat dat in hevige mate wél deed. Een PIAT, heette dat, een 'Personal Infantery Anti Tank-weapon', dat vóor me stond op de rand van een schuttersputje.

Maar omdat die daar voor mij wel nét iets te hoog stond , zodat ik er alleen maar op mijn tenen staand mijn schouder voor de terugslag tegenaan kon zetten, sloeg ik bij het keiharde schot met Piat en al achterover. Zodoende moest ik nóg een keer schieten, dicht tegen dat ding aangedrukt en dus vlak bij de ontbrandende granaat.

Daar heb ik een flinke "kannoniers-doofheid" aan overgehouden, waarvoor ik, jaren later, tenslotte nog hoorapparaten moest gaan dragen.

 

En Fred Bos bracht ons eens met z'n allen tegelijk in paniek. Hij durfde van de zenuwen de trekker van zijn mitrailleur niet meer los te laten, toen hij die bij het eerste schot omduwde. Liggend op de grond sloeg hij, mét het snelschietende wapen, aan het ronddraaien, en bijna had hij onze hele groep meegemitrailleerd, als zijn dertig patronen niet zo snel op geweest waren - acht per seconde.

 

Alleen de kanonachtige punt 50 (een zware mitrailleur met 12 millimeterkogels, kleine granaatjes bijna) mochten we niet zelf afschieten - dat werd te duur, en het bleef dus bij richten en droog-vuren. Mortieren daarentegen (" krombaanvuur", want je schoot met een hoge boog over obstakels heen) mochten we weer wél, en dat was ook enerverend genoeg. Met de hand liet je een granaat met zijn geladen en gevleugelde achterstuk van bovenaf in een afvuurpijp vallen, en dan gauw wegduiken en oren dicht, voor hij er met een enorme knal weer uitkwam.

 

Het mooist was geloof ik de rij-opleiding : telkens een halve dag in de garage motortechniek doen en dan een halve dag rijles buiten, of omgekeerd, en dat zo veertien dagen achter elkaar. Met prachtig nazomerweer in begin oktober, in de herfstzon rondkruisend in een prachtige bosrijke omgeving, alleen met z'n drieën en de instructeur, en alle tijd voor een kop koffie op een terrasje op z'n tijd.

Helaas mochten we geen rij-examen doen, we hoefden het alleen maar te kennen en te kunnen.

 

Net als het vliegen in een lesvliegtuig, en een noodlanding maken met een eenvoudige straaljager, wat we helaas alleen op de grond in een soort geïmproviseerde linktrainer oefenden.

Alleen een tank besturen mochten we even écht, maar niet meer dan de techniek van het sturen (met twee stuurknuppels) en een paar honderd meter rijden.

 

Intussen werden we steeds een beetje verhoogd in rang, wat behalve de strepen ook wat meer zakgeld opleverde, - tenminste : van 1 gulden naar 1.10 als soldaat eerste klas, en 1.25 als korporaal, dus dat hield niet echt over.

Een maand na kerstmis zouden we als sergeant (daggeld f.1.50 !) naar ons eigen onderdeel gaan, voor de vaardigheden waar onze hele opleiding eigenlijk om begonnen was, namelijk bij de officiersschool van de geneeskundige dienst.

Ikzelf bracht evenwel die kerstdagen in de cel door : zes dagen streng arrest, ik geloof omdat ik een wachtdienst met iemand had geruild, wat verboden was.

 

Zulke onevenredige arreststraffen waren allerminst bijzonder. Om het geringste kon je "op rapport moeten" en daar kwamen altijd wel een paar dagen arrest van.

"Licht" betekende alleen maar 'niet buiten de poort mogen, en nu en dan komen melden als er een oproep kwam voor controle daarvan'.

Bij "verzwaard" nam je overdag gewoon deel aan de dienst, en ging je je om vijf uur melden bij de wachtcommandant, die je dan in de cel stopte, waar je 's morgens om zeven uur weer uit mocht.

Bij "streng" bleef je in beginsel de hele dag in de cel, minus het luchten van tweemaal een half uur - in de praktijk mocht je dan wel weer gewoon even weg naar je kamer om je zaken te regelen, maar moest je je weer melden als die tijd om was.

 

Het verband tussen het delict en de strafzwaarte was zo maar vaag, het hing meer af van de meerdere die het je oplegde, de omstandigheden die invloed konden hebben op de algehele discipline, en je arrest-historie. Ik was nog al eens de pineut, want in het algemeen waren een protest of zelfs een verzoek om toelichting meestal olie op het vuur. Zwijgen of meteen toegeven leverde het meeste profijt op, maar daar was ik niet sterk in.

 

Doorgaans was je overigens als arrestant maar zelden de enige ; meestal "zat" je samen met lotgenoten, wat de draaglijkheid sterk vergrootte - al zat je wél alleen in je cel.

En ook de wacht die jou moest controleren bestond gewoonlijk uit pelotonsgenoten, dus daar viel niet veel voor te vrezen : als je ze niet in moeilijkheden bracht, werd alles meestal gemoedelijk afgehandeld.

 

Die wachtbeurt-zélf was overigens gewoonlijk een van de rijkste bronnen van kansen om in de val te lopen. Het wachtlopen was op de officiersscholen een soort demonstratie-situatie van : hoe de discipline eigenlijk bedoeld was, en er was dus gauw iets mis. En dan hing het van de dienstdoende "Officier van Piket " af hoe zwaar hij eraan tilde, maar ál te licht kon nu eenmaal niet.

Je mocht bijvoorbeeld niet slapen als je "af" was, maar wél op een van de houten britsen liggen, mits gekleed. Je mocht niet leunen tegen muur of wachthokje, en als je liep moest dat formeel marcherend en correct rechtsomkeertmakend. En roken mocht natuurlijk al helemaál niet, en kauwgom evenmin, - ook niet als je aan het achterhek stond waar nooit iemand kwam.

 

Je mocht je cap of helm niet afzetten als het warm was, en als het begon te regenen mocht je wél het hokje in, maar als het daar dan binnenregende was je gewoon nat, niks achter het huisje schuilen of zo.

En wanneer het vroor mocht je om warm te worden alleen maar gewoon op en neer marcheren, maar niet stampen, armen warm slaan of iets te eten pakken. En een heupflesje voor zo'n extra-koude aangelegenheid, dat was helemáal vrágen om moeilijkheden.

 

Mijn mooiste wachtbeurt overigens vond niet plaats bij de kazerne, maar, aan de vooravond van een grote oefening in de zomer, op een heuvel in de onafzienbaar-wijde paarse hei, bij een grote open tent boordevol met springstoffen. Het was voornamelijk TNT, een soort kneedbaar dynamiet, dat de volgende dag bij een massa-oefening zou gebruikt worden door hulptroepen van de genie om verspreid in te graven, en zo, op afstand bediend, granaatinslagen te simuleren.

Het was er wél de hele tijd beklemmend wegens het gevaar, en je kreeg allemaal hoofdpijn van de amandel-lucht van het cyanide in het TNT. Maar als je "af" was mocht je liggen, - veiligheidshalve een eind ervandaan - in de wijde stille hei, die heerlijk geurde door het warme weer, en heel de tijd kon je vér kijken naar de prachtigste lucht die ik ooit gezien had, vooral kort voor zonsondergang en vlak na zonsopgang.

 

Als je dáar "op" was overigens werd alleen van je verwacht dat je "geregeld op ongeregelde tijden" een ronde maakte en met je kijker de omgeving afspeurde naar mogelijke saboteurs. En omdat je te verstaan was gegeven "dat Bouwman zéker zou komen kijken", werd er inderdaad heftig gespeurd.

Hij kwam wérkelijk, maar gewoon over een paadje; en hij zei met zijn barse stem:

" Prachtig terrein, zeg! Zullen we ruilen?". En hij gedroeg zich een kwartier lang bijna net als een gewoon mens.

Het was kortom een dag met een zondags gevoel.