|
IV - MILITAIRE DIENST - 5 5. De S.R.O.G.D.
Na de Kerstvakantie gingen we dus terug naar de officiersschool van ons eigen onderdeel, de SROGD, voor het specifieke gedeelte van onze opleiding bij de Geneeskundige Troepen.
De eerste maanden kregen we dus een algemene opleiding daarvoor In Amersfoort. De onderofficieren die dat verzorgden waren uiteraard een heel ander slag dan die van de infanterieschool. Onze pelotonssergeant was een zachtmoedige Indo van Javaanse afkomst, van een bijna verfijnde beschaving, waar we veel waardering voor hadden. Je merkte aan hem in alles dat zijn eigen cultuur een paar duizend jaar ouder was dan de onze, - en dat hij zich dat bewust was óok. Toen we er twee weken waren werden we tot sergeant bevorderd, rustig werkten we ons brede vaardigheidsprogram af, en vier maanden later deden we "vaandrigsexamen". Een week later zouden we naar onze uiteindelijke bestemming gaan.
Twee dagen later echter werden twee van ons - Sasha Nossek en ik - bij de schoolcommandant ontboden voor een onaangename mededeling waar hij kennelijk erg mee zát. Pas nú was gebleken dat wij beiden weliswaar geslaagd waren voor ons vaandrigsexamen hier, maar blijkens pas recent ontvangen informatie niet voor ons sergeantsexamen drie maanden eerder op de SROI. We zouden daarom van de officiersopleiding af moeten, en doorgaan waar we waren bij het begin van de SROI : als soldaat. Hij vond het zelf ook redelijk absurd en in ieder geval vervelend maar er viel door hem niets aan te doen.
Wel kon hij iets compenseren in de vorm van onze nieuwe tewerk-stelling. We zouden wel al bij het oorlogsonderdeel (de " Nederlandse Derde Divisie") geplaatst worden in een staffunctie, als "soldaat-schrijver", bij de bevoorradingsofficier van het Geneeskundig Bataljon. Dat was een reserve-officier-apotheker, die voor het logistieke werk best een paar goedopgeleide mensen kon gebruiken, en waarbij de rang niet terzake deed. Er lag daar veel werk dat in een paar maanden klaar moest voor de NATO-oefening "Holdfast", in Duistland.
Hoewel dat voor ons ego wel een tegenvaller was, had het zakelijk gezien toch ook zijn gunstige kanten. In de eerste plaats zouden we zes maanden minder hoeven te dienen, (meenden we tenminste) en in de tweede plaats was onze nieuwe functie feitelijk een erg begerenswaardige, en eigenlijk heel wat onafhankelijker dan een offciersfunctie. Niettemin voelde ik me wel beledigd, en besloot ik ertegen in beroep te gaan. Sasha, die na zijn militaire dienst meteen in de zaak zou komen bij zijn vader (directeur van de BATA-schoenfabrieken), vond het prima zo, en was dat dus helemaal niet van plan.
Er kwam echter nog een fors staartje achter het eerste bericht. Toen de complete papieren door de School-administratie waren uitgevlooid, bleek dat de opgegeven redenen voor ons beiden subtiel maar grondig verschilden. Sasha´s afwijzing was geformuleerd als "door omstandigheden niet afhankelijk van zijn wil" (lees: "hij kon niet beter") terwijl dat bij mij wél afhankelijk van mijn wil geacht was ("hij kon best, maar hij wou niet"). En dat betekende alsnog zes maanden nadienen. Toen werd de inzet van dat hoger beroep een stuk realistischer.
Het afscheid van onze collega-vaandrigs was tegelijk dat van de opleiding, - hetgeen betekende dat het tamelijk alcoholisch begon. Naarmate de avond vorderde steeg ook de waarderingshoogte die ons te beurt viel, en aller verontwaardiging over ons beider smadelijke neergang. Het meest verbazingwekkend was nog de sterke vertraging die het bericht had opgelopen. Niemand begreep waarom dit verhaal pas nu was vrijgekomen. Was het iets waarvan de post domweg was blijven liggen? Het ging immers niet alleen om onze onvoldoendes ( voor velddienst en voor excercitie, bleek uit de cijferlijsten) maar de cijfers van onze hele club waren pas nu bekendgemaakt. Had misschien onze eigen commandant het opzettelijk opgehouden tot het eind van de opleiding, om de overgang soepeler te laten verlopen?
Of was het een bovendrijvend restgevolg van een interne rel op de SROI, die eerst uitgevochten had moeten worden? We wisten wel dat er spanningen in het corps waren daar, tussen de progressieve realisten die vonden dat de bakens nodig verzet moesten worden, en de conservatieven die hechtten aan de oude vormen en prioriteiten. Voor excercitie bijvoorbeeld waren er véel onvoldoendes, soms ook bij jongens die er óok een hadden bij de meer theoretische vakken. En éen klasgenoot had zelfs drie onvoldoendes, en ook in totaal minder dan wij beiden. Hij was eigenlijk de enige aan wie wijzelf wel twijfel gehad hadden. Je zou niet verwachten dat aan onze vakkencombinatie in het licht van moderne verhoudingen zwaarder getild zou worden.
Of zat er een niet nader omschreven attitude-beoordeling achter? Sasha was inderdaad nogal weinig militaristisch, maar ikzelf werd door de anderen niet als meer pacifistisch of zo gehouden, nog afgezien van onze para-medische signatuur die dat tóch al zou moeten relativeren. We kregen het niet helder, - en trouwens was helderheid een punt dat die avond tóch al niet erg bovendreef. We gingen laat slapen en de volgende morgen mauwden vele katers in het rond.
Terwijl de anderen bij de commandant geroepen werden voor het vernemen van hun plaatsing bij hun "oorlogsonderdeel" - ' marsorder in ontvangst nemen ' heette dat - gingen Sasha en ik samen alvast kennismaken met de reserve-majoor-apotheker die "S4" was bij de bataljonsstaf : onze nieuwe baas.
Hij was dan ook erg blij dat hij ons "gekregen had", en, nadat hij een half uurtje met ons gepraat had, ook kennelijk in zijn nopjes met de concrete invulling die we bleken te betekenen. Als we er voor voelden konden we wat hem betreft de complete administratieklus van hem overnemen, inclusief tekeningsbevoegdheid, waarbij onze rang hem als reservist worst zou wezen, zoals hij het uitdrukte. Uiteraard bleef hij desondanks natuurlijk wel de verantwoordelijkheid dragen. Wat hem betreft konden we meteen de spullen krijgen en aan de gang gaan. En dat deden we dan ook maar. En vóor het avond was hadden we al een werkkamer, wat kasten, en de lijsten van vereiste en al aanwezige spullen. We hadden twee maanden de tijd vóor de grote oefening "Hold-fast" waaraan we in NATO-verband in Duitsland zouden gaan deelnemen.
Die abrupte omzwaai maakte voor ons de overgang wel aanzienlijk lichter. Die avond sliepen we nog op onze SROGD-slaapzaal, de volgende dag zouden we, in afwachting van een spoedige verhuizing naar de legerplaats Oirschot, een plaats toegewezen krijgen op een gewone soldatenkamer in de legerplaats Ermelo, - maar wel veel luxueuzer dan we de eerste drie maanden in Amersfoort gehad hadden. We zaten daar samen met een stel mede-HOLDFAST-kandidaten - soldaten, korporaals en sergeants, die wat later tot onze opluchting een bijzonder aardig stel bleken.
Voor we echter daar weggingen hadden we op de SROGD nog een laatste appèl, waarbij onze Javaanse pelotonscommandant op elegante wijze afscheid van ons nam. Bij het dagelijkse afroepen van de namen, waarbij hij ons de laatste maanden steeds opgeroepen had als "Sesjaan Dalderop, Sesjaan Nossek" las hij nu van de alfabetische lijst "Mijnhéerr Dalderop, Mijnhéerr Nossek" - 'soldaat' wou hij toch niet gezegd hebben. Hij vroeg of hij ons veel geluk in onze nieuwe funktie mocht wensen, en kwam ons demonstratief een hand geven.
Toen kwam tot onze verrassing ook onze "compiescommandant" kapitein Putters naar voren die blijkbaar achter ons peloton gestaan had. Hij hechtte eraan, zei hij, ons allebei te verzekeren dat hij veel waardering had voor onze houding en prestaties tijdens de opleiding, en dat hij zich inhoudelijk graag distantiëerde van de beslissing van de SROI, al moest die uiteraard in de uitvoering wel worden gerespecteerd. Ook van hem een hand voor ons beiden, - en daarna plotseling een applaus van de groep: niet voor ons, maar voor hén alle twee. Niet de gewoonte bij een appèl, maar daarom des te aardiger. We gingen zodoende op een plezierige manier uit elkaar.
Deze kapitein Putters - een man die door de cursisten erg gewaardeerd werd wegens zijn moderne en nuchtere stijl - was pas sinds kort commandant van de Schoolcompagnie, en zelf afkomstig van de SROI, waar hij vóor zijn bevordering pelotonscommandant geweest was. Het was dan ook niet zonder betekenis dat hij zo nadrukkelijk afstand nam van hun besluit. Voor het voorbereiden van mijn beroepsschrift ging ik dan ook eens met hem praten, waar ik wat meer hoorde over de wrijvingen in Ermelo, hoewel hijzelf daar niet met ruzie vandaan gegaan was of zoiets. Bij het verzamelen van verklaringen die ik ter ondersteuning van mijn beroep nodig had, kreeg ik er ook een van hem over een aantal situatie-elementen daar.
Al de volgende dag werd ik op het regimentsbureau bij de Commandant, overste Stigter, op rapport geroepen. Hij had, zei hij, het beklag met begrip gelezen, en hij kon zich mijn verontwaardiging wel voorstellen. Maar natuurlijk moesten hij én ik er vanzelfsprekend van uit gaan dat de SROI goede grond had voor haar besluit, en het paste mij daarom niet daartegen nog verzet aan te tekenen. Hij strafte mij, gelijk een Pilatus, 'daarom' met zes dagen verzwaard arrest, en hij twijfelde er niet aan of ik zou na enkele dagen boosheid wel begrijpen hoe deze dingen lagen. Intussen wenste hij me veel succes in mijn nieuwe functie.
De omschrijving van de 'strafreden' luidde:
"Tengevolge van jeugdige zelfoverschatting in een beklag over zijn verwijdering van de SROI feiten en omstandigheden onjuist weergegeven"
Ik was ziedend, niet zozeer wegens dat uit moeten zitten van dat arrest-zelf (dat had ik erger meegemaakt) maar wegens de vorm en gedachte erachter: kritiek bestraffen "omdat ze niet paste", nadrukkelijk óngeacht de inhoud ervan, en ook zónder via een onderzoek vast te stellen of de situatie-weergave inderdaad wel zo onjuist wàs.
Het Hoog Militair Gerechtshof
Het had echter éen voordeel. Een afgewezen beklagschrift kende geen verder beroep, maar over een ten onrechte opgelegd arrest kon je in hoger beroep gaan bij het HMG, het Hoog Militair Gerechtshof. Ik won informatie in of ik kans maakte, en stelde een beroepsschrift op, ditmaal met een aantal nogal expliciete aanhaakpunten waarop ik mij beriep.
Als achtergrondschets voor een goed begrip van het gewraakte beklag gaf ik een beschrijving van zowel fouten als dubbelzinnigheden bij de SROI-regels en hun toepassingen, in termen van gedragingen van mensen, - waaruit een conclusie van 'ongelijkheid van behandeling' voortvloeide,- waarop mijn eerste bezwaar betrekking had gehad. Als hoofdbezwaar jegens de opgelegde straf echter noteerde ik dat, door het uitdrukkelijk niet ingaan op de inhoud van mijn beklag bij de herziene benadering door mijn regimentscommandant, de kans op inhoudelijke behandeling daarvan mij categorisch was ontnomen, terwijl een hernieuwde poging formeel niet mogelijk was. Ik vroeg dus in dit speciale geval aan het Hof zowel een oordeel over de strafoplegging als over de terechtheid van het oorspronkelijk beklag.
Ik werd na de zitting, zo bleek een half jaar later, op beide punten in het gelijk gesteld, - maar ik was toen al afgezwaaid. De straf "moest in mijn straflijst onleesbaar gemaakt worden", en ik moest " in de gelegenheid gesteld worden om, als ik dat wenste, alsnog de officiersopleiding af te maken"! Natuurlijk liet ik het er verder bij, maar de genoegdoening was groot genoeg. Ik vroeg me echter wel af wat feitelijk de praktische zin was van zulke herstelmanoeuvres, als ze zó veel vertraging opliepen, en de werkelijkheid ze zodoende allang achterhaald had. Maar: die uitspraak vond pas plaats toen ik al lang en breed met groot verlof was. Intussen had ik voordien nog een half jaar te gaan. |