INHOUD DALDEROP MILITAIRE DIENST
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL


Print Pagina Nu

 

IV - MILITAIRE DIENST - 6
Elke dinsdag een nieuw hoofdstuk

6. De maten.

 

Het nu volgende halfjaar verliep de eerste tijd over twee heel verschillende lijnen, die pas gaandeweg elkaar raakten.

Overdag gingen Sasha en ik "naar ons werk" alsof we een baan hadden in de burgermaatschappij, maar na de niet al te lange dienst-dag brachten we vele uren door met andere maten die ieder hun eigen klus hadden en waarmee we weinig méer gemeen hadden dan alleen ons "militaire pension", en relatief veel vrije tijd die we samen moesten stukslaan. Maar dat nam niet weg dat we er aardige en wel zéer verschillende lotgenoten aan getroffen hadden.

 

Vier ervan waren chauffeurs: twee op een vrachtvagen, en twee op een officiers-jeep.

Vooral de truckers waren een belevenis op zichzelf. Het waren allebei trouwhartige Friezen die hun aandacht eerlijk verdeelden tussen hun truck, die ze van ganser harte verwenden, en hun sexleven, waar ze heel weinig van vóor zich hielden. Ze hadden allebei een hart van goud, en als ze iemand een plezier konden doen zouden ze dat nooit laten.

 

Een van hen - Henk Vermaning - had de zonderlinge gewoonte van hardop te denken, en dat betekendebij hem veelal : zichzelf luide toe te spreken. Als er een officier in de kamer verscheen en iemand riep, zoals dat hoorde, "Orde!", dan schrok Henk op en riep zichzelf toe : "Zou je niet eens als de bliksem in de houding spatten, Vermaning?!".

En als hij iets met een meisje had gehad dat ze achteraf niet leuk gevonden had, mompelde hij, terwijl hij de kachel schoonmaakte, maar luid en duidelijk : " Tjonge Vermaning, dat had ik van jou niet gedacht! Wat denk je nou dat zo'n meiske thuis moet vertellen, als het misloopt? Vermaning, Vermaning, hoe kan je nou zoiets doen, terwijl er toch zoveel meisjes zijn in Friesland die er wel pap van lusten!"

En dan zette hij, al schoenenpoetsend of koppel-blancoënd, een van zijn tientallen schuine liedjes in, die qua teneur allemaal op hetzelfde neerkwamen. ( "De Friese meisjes lusten worst").

 

Twee andere jongens - Henk Koenderink en Cor Stam - waren radio-verbindingen-operateurs die behalve technisch-organisatorisch ook in het persoonlijke vlak perfect op elkaar waren afgestemd. Het was een bijna prototypisch koppel, de een 'n kleine sanguinische veelprater, met snel-wisselend stemmingen, de ander een lange zwijgzame leptosome jongen die altijd glimlachte, en de zaken waar Cor zich over ergerde, nuchter relativeerde. Ze deden denken aan de schets "De twee Joden" in de Schilderijententoonsstelling van Moussorgski.

 

Omdat ze regelmatig zaten te oefenen, in het zend- en ontvangwereldje van de Verbindingsdienst waar destijds veel nogal ingewikkelde dingen omgingen, noemden we ze na korte tijd niet meer bij hun namen, maar bij hun radio-roepletters. Die werden door henzelf altijd uitgesproken met hun "spelwoorden" in het radioverkeer, dus we hoorden ze regelmatig, met hun koptelefoons op, en hun ogen op oneindig, in hun microfoons mompelen : "Beker/Simon/Manus, Beker/Simon/Manus, hier Tinus/Beker/Dirk, hier Tinus Beker/Dirk, wat is mijn sterkte? Over!"

Zodoende kenden we ze ondanks de lengte ervan op den duur niet anders dan Bekersimonmanus en Tinusbekerdirk, - wat op den duur verkortte tot Simon en Tinus.

 

Tinus was een heel eerlijke jongen en een nogal fijn katholiek. Hij maakte zich voortdurend serieuze zorgen over zijn zondige seksuele leven, waarmee hij bedoelde dat hij regelmatig masturbeerde, en daar maar niet vanaf kon komen. Hij sprak erover als iemand die kanker heeft en vreest dat hij het niet lang meer maken zal.

Het was een soort neurose geworden waar zowat de hele kamer mee meeleefde, en hij kreeg dan ook tientallen goede raadgevingen, variërend van methoden om het te laten of te verminderen, tot pogingen om eerder zijn opvatting over de zóndigheid ervan bij te trimmen.

En soms ook wel andere, meer grondige.

 

Het was sociologisch gesproken voor de waarnemer van al die gesprekken interessant om uit de aard van die bijdragen af te leiden in welke mate de bezorgde kamergenoten in staat waren vanuit hun eigen vaak heel ándere waarden-opvattingen zich in te leven in de zijne.

Henk Vermaning, onze Friese trucker, begreep er bijvoorbeeld alleen uit dat Tinus blijkbaar hoge nood had, en dat die, meende hij, vanzelf op zou houden als hij wat vaker met een meisje naar bed kon. En dus zocht hij probleem en oplossing ook in de hoek die hem vertrouwd was.

Ervan uitgaand dat Tinus moeilijk contact kon leggen, of althans het tot een bevredigende afwikkeling voeren, had hij een keer een afspraak gemaakt met twée meisjes, die hij al vooraf betaald had, en waarvan er éen voor Tinus bestemd was. "En hij mocht nog kiezen ook!" liet hij Tinus royaal weten, toen hij hem op kwam halen, met zijn 'verrassing' in de cabine.

 

We moesten met een paar man op hem inpraten om uit te leggen dat het in dit geval dáar niet verloren was; dat het erg aardig van hem was om dat zo te arrangeren, maar dat hij dat beter niet kon doorzetten.

Henk maakte er verder dan maar geen punt van, en hij had trouwens, met dat stelletje al wachtend in zijn auto, ook niet veel zin in lang uitstel. En Arie, zijn maat kreeg hij gemakkelijk genoeg mee als plaatsvervanger.

De katholieke moraal op dit punt stond wel erg ver van zijn begripsvermogen af.

 

Er waren nog een stel andere interessante typen bij, want onze kring van ouwe jongens groeide gestaag naarmate de oefening Holdfast dichterbij kwam en de een na de ander meer concreet te weten kwam wat precies van hem verwacht werd, via schriftelijke missiven vanuit het Hoofdkwartier Landmacht.

 

Deze taak-schetsen heetten allemaal "marsorder", en waren altijd - "op last" - getekend namens de toenmalige ChefStaf generaal Hasselman, en "voor deze : " door weer een ander.

Zodoende was Hasselmans naam dagelijks op ieders lippen, en er ontspon zich een soort virtueel compagnonschap met hem, alsof we hem voortdurend meemaakten in de groep. Regelmatig werd door de éen geïnformeerd naar zijn gezondheid, of hoe hij geslapen had of erger, wat door anderen dan ter plekke verzinnend werd ingevuld. Het verhaal groeide en groeide en kreeg zo gaandeweg de gedaante van een soort soap of feuilleton met een doe-het-zelf-karakter.

 

Toen er uiteindelijk voor het nieuwgeformeerde "Oorlogsonderdeel" een "3eDivisie-commandant" werd aangesteld en dus voortaan diens naam onder de marsorders kwam, was de hele groep een beetje uit zijn doen, en probeerden we min of meer officieel onze relatie met de virtuele Hasselman te beëindigen, wat ons een hele avond en ettelijke flessen drank kostte.

En wat ook maar langzaam wende : het voelde als een écht soort verlies, heel gek, alsof ons een speeltje was afgenomen. En we hadden de échte man nooit zelfs maar gezien, hooguit ooit zijn foto in de krant.

 

Sasha en ik hadden overdag dus onze "kantoor-uren", die voornamelijk bestonden uit bestellen of bij aflevering inboeken van duizend en éen artikelen die allemaal te maken hadden met de uitrusting van ons medisch bataljon van de derde Divisie, of met de specifieke medische uitrusting van de rest van de Divisie-onderdelen.

Je bestelde als gewoon soldaat dus soms uitrustingstukken van tienduizenden guldens of soms zelfs tonnen, zonder dat er op dat moment iemand controle over nodig vond.

 

Een "radiowagen HUW" bijvoorbeeld was destijds een zeer kostbare aangelegenheid, maar we vroegen hem aan op een achtermiddag, toen Tinus en Simon de vorige avond geklaagd hadden over hun aanhanger, met de radio-apparatuur erop, waar je, als het regende steeds voor door het nat moest of , als we dan onderweg waren, zelfs staande in de regen mee moest werken of gedeeltelijk afladen. De volgende morgen was de bevestiging er, en de auto drie dagen later, die onze chef-majoor zonder vragen inboekte.

Alleen voor iets alledaags - een nieuw bestelboekje bijvoorbeeld een keer dat buiten de Holdfastspullen viel, en ter plekke gehaald werd - moesten we wél twee handtekeningen gaan vragen.

 

Er waren zodoende dagen waarop we nogal wat te verwerken hadden, maar ook dagen waarop er nauwelijks wat gebeurde. We verzonnen dan zelf maar bezigheden of speelden Stratego of zoiets.

 

Op een middag schreef ik , nadat we anderhalf uur Engelse stuklijsten van auto-onderdelen hadden gecontroleerd, zomaar ter afwisseling van de gaskets, plugs en bolts een kattebelletje in het Engels aan Sasha die tegenover mij zat, hem aansprekend als "Sir Alexander". Meteen componeerde hij een antwoord aan "Sir Edward". Zo kregen wij onze werktijd vol, want we werden wél geacht onze tijd op of bij ons kantoor door te brengen.

Sasha's brief heb ik bewaard, en onlangs weer opgedoken.

Ik kopieer die hieronder.

 

 

Nu heb ik, zoals ik al eerder neerschreef, de laatste tijd vaker contact gezocht met mensen die wat betekend hebben in mijn leven. En omdat Sasha er daar éen van was, schreef ik ook hem een brief, en voegde er een kopie bij van dat gekke ding van destijds.

Zijn huidige adres kreeg ik van zijn zus Christine, die ik op goed geluk belde omdat ik haar naam in de telefoongids vond. Hij bleek al sinds jaren in Frankrijk te wonen, nog steeds met zijn vrouw en jeugdvriendin Loeke, en als kroost 6 kinderen en liefst 17 kleinkinderen.

 

Zijn antwoord ontroerde me, naar inhoud maar ook naar vorm. Hij antwoordde in een zeer groot handschrift, omdat hij nog maar heel slecht kon zien als gevolg van een hersentumor, die binnenkort verwijderd zou worden. De toon was opmerkelijk verzoend met zijn lot, maar nog even levendig als voorheen.

 

Toen ik na de operatie contact zocht schreef Loeke mij dat die heel bevredigend was verlopen, hoewel hij motorisch nog slecht uit de voeten kon.

Maar twee weken later ontvingen we zijn overlijdensbericht. Loeke stuurde me zijn herinneringsprentje en een foto.

Zijn dood speet me zeer : ik had hem graag nog eens bezocht. We mochten elkaar graag.