INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

1 - 'Schats' - Kamp 'De Kuil' - Paviljoens rond de vlaggenmast

Na mijn twee jaren militaire diensttijd werkte ik een jaar of drie bij een administratieve afdeling van Philips in Eindhoven. Met in de avonden en weekends een aantal administratieve en economische studies ernaast, want fulltime studeren was in die dagen financieel voor iemand als mij nu eenmaal wat te begrotelijk.

 

Hoe wel het beslist een prettige tijd was met allerlei aangename en soms zelfs interessante herinneringen, ervoer ik het toch niet als een richting om je er blijvend aan te wijden. Ik sla die periode daarom hier ook maar even over.

Maar omdat ik me in mijn vrije tijd bezig hield met jeugdwerk dat mij veel méer boeide, zag ik op duur uit naar mogelijkheden om , ook qua studie, zogezegd van mijn hobby mijn beroep te maken.

 

Met onderbreking van een jaar werkte ik zodoende vijf jaar als groepsleider in verschillende kampen voor "moeilijke jongens".

 

1. 'Schats'.

 

Ik weet eigenlijk niet meer hoe het eerste contact ontstond, maar op de een of andere manier ontdekte ik dat het ministerie van Onderwijs een jeugd-afdeling had met de letternaam ''JV/VO'' , wat stond voor 'Jeugdvorming en Volksontwikkeling'.

Verspreid over Nederland beheerde die dertig of veertig Jeugdkampen voor een verblijf van drie maanden tot een jaar - ik had er al eerder over gehoord als VBS-kampen, voor "Vorming Buiten Schoolverband".

 

Het ging daarbij om kinderen van allerlei leeftijdcategorieën, die dáarin overeenkwamen dat ze waren vastgelopen op school of thuis, of nu en dan scheve schaatsen hadden gereden zonder dat ze eigenlijk tot criminele jeugd gerekend konden worden.

Meestal kwamen ze uit zwaksociale of gebroken gezinnen, in ieder geval uit omgevingen waarin ze weinig kans maakten, zodat het zin had om ze in een gestructureerde omgeving een paar maanden tot een jaar tot rust te laten komen, en intussen wat maatschappelijke vaardigheden aan te leren of eventueel een elementaire beroepsopleiding te laten volgen.

 

In ieder geval hadden ze bij JV/VO, volgens mijn informaties, een gedreven, weinig orthodoxe hoofdleiding, en zochten ze toegewijde jeugdleiders met een behoorlijke vooropleiding, zonder dat die al vakmatig pedagogisch geschoold hoefden te zijn. Daarvoor hadden ze een eigen parttime-opleiding van twee jaar, in een cursusvorm van drie keer tien dagen per jaar.

Inlichtingen kon je telefonisch krijgen bij ene Mr. Schats in Den Haag.

Ik zocht zijn nummer op en belde hem : zijn secretaresse maakte een afspraak met me voor een telefonisch contact de volgende dag.

Hij was inderdaad meteen beschikbaar toen ik belde, maar zijn inlichtingen bleven summier. Inplaats daarvan interviewde hij me telefonisch een kwartier lang over allerlei deels nogal onverwachte invalshoeken. Toen zei hij : '' U lijkt me prima geschikt voor ons werk. Ik stuur u een retourtje Den Haag toe voor overmorgen als dat u schikt, want ik wil u ook nog wel eens zien, en dan vertel ik u meer over ons werk. Brengt u aan papieren mee wat u denkt dat van betekenis kan zijn. Tot overmorgen dan''.

 

Ik was nogal beduusd door het tempo, maar inderdaad arriveerde er per expres een envelop met een retour Den Haag en een tram-dagkaart, een kort begeleidend schrijven en een papieren tientje voor onkosten. Ik begon de werkstijl meteen sympathiek te vinden.

Gelukkig lukte het me om een snipperdag op te nemen, - want dat kon eigenlijk niet op zo'n korte termijn, - en toog naar Den Haag. Ik had niets bij me dan mijn laatste seminarierapport, en mijn door Prins Bernhard ondertekende Gillwell Woodbadge kampleiderscertificaat. Want ik nam aan dat mijn diploma's van de laatste jaren, in de boekhoud - en economie-hoek, niet erg relevant zouden zijn.

 

Die meneer Schats bleek een kleine, gezette man met slimme oogjes, een wat zuidelijk bijna joods uiterlijk en maar weinig haar over, en met een snelle scherpe wijze van converseren. Je kon hem hoewel hij voortdurend glimlachte niet echt vriendelijk noemen, maar wel iemand die zowel zijn positieve indrukken als zijn bedenkingen onmiddellijk aangaf, en het gesprek volkomen beheerste.

Van de weeromstuit antwoordde ik hem min of meer in dezelfde stijl, en toen hij op een gegeven moment een antwoord van me onderbrak, vroeg ik hem mij nu niet te vróeg in de rede te vallen omdat ik nog niet klaar was met de opsomming van iets dat hij nu eenmaal gevraagd had. Hij zei waarderend: '' Ik denk dat u nog wel zult merken dat U beter niet zó tegen meneer Schats kunt praten, maar u bent niet bang uitgevallen, en u had trouwens gelijk ook.''

 

Na een minuut of twintig ging er een belletje en zei hij : '' Onze tijd is om. Ik denkt dat u het werk best aan zult kunnen. U kunt beginnen zo gauw uw wilt, wat mij betreft per 1 mei aanstaande al.

Ik zal u dan plaatsen in Beekbergen, in kamp De Kuil, bij Commandant van Galen. Neemt U maar telefonisch contact met hem op, mijn secretaresse zal u het nummer geven. Na een paar weken kom ik u uw eerste indrukken wel vragen.

U moet wel deelnemen aan de tweejaarlijkse cursus, maar dat zult u alleen maar prettig vinden.

Daarna kunt u als u wilt insteken in het tweede jaar van de School voor Maatschappelijk Werk. Ik ben blij met u kennisgemaakt hebben. Tot ziens''.

 

Zelden had ik zo'n doortastende besluitvorming meegemaakt. En hoewel zijn werkwijze wel in ouderwetse autoritaire pastoors-stijl was, stelde hij zich heel zakelijk en toegankelijk op.

De bijzonderheden, over het kamp en de werkomstandigheden daar, vroeg ik de volgende dag telefonisch na, bij die 'Commandant' zoals dat daar blijkbaar heette, en na een dag bedenktijd stuurde ik het meegegeven contract getekend op.

Toen ik het drie dagen later bevestigd retour kreeg ging ik op mijn werk meteen mijn ontslag aanbieden. Mijn baas had het, zei hij, al langer zien aankomen en hij dacht inderdaad dat dat mij veel beter zou liggen. Hij had evengoed waardering voor mijn werkgedrag, beloofde me een goed getuigschrift en wenste mij veel succes daar.

 

Ik regelde opzeggingen van kamers en abonnementen, en nam afscheid, vooral van mijn verkennersgroep. En ik probeerde me in te denken hoe ik daar in dat kamp wilde verschijnen.

Ik kocht een zwarte spijkerbroek, een lichtgrijze trui en twee vrijetijdshemden - zulke dingen waren toen Frans en nieuw hier, niemand van 24 in mijn omgeving droeg toen nog zoiets. Verder een sportbroekje, gymschoenen, sandalen en twee paar dikke sokken, en ik voelde me alsof een paar tientallen kilo's burgerlijkheid van me waren afgevallen.

Ik was klaar voor een heel nieuw leven.

 

 

Beekbergen, Kamp ' De Kuil'.

 

Paviljoens rond de vlaggemast.

 

Mijn start in het kamp verliep al even voortvarend als het sollicitatieverloop geweest was.

Ik kwam er rond twee uur aan, maakte kennis met iedereen en werd rondgeleid door de Adjudant - Jan Burck heette hij, jaren later zou ik hem in Tilburg nóg eens ontmoeten - .

Rond vier uur droeg hij mij over aan mijn voorganger-groepsleider Gerard Hoogenboom, die per 2 mei in Tilburg aan een andere baan zou beginnen, - nota bene 'of all possibilities' als directeur van een bejaardenhuis.

Die liet me de groepsbarak zien en mijn kamer daar, vertelde me de bijzonderheden van de regels en de groepsleden - zestien jongens van 15 en 16, de meesten groter dan ikzelf - , en stelde me om 5 uur voor aan de jongens van de groep toen die van de werkplaats kwamen.

Om zes uur aten we nog samen aan hun twee tafels, en toen liet hij ze aan mij over.

Mijn spullen stonden nog onuitgepakt, maar mijn werk en verantwoordelijkheid waren al meteen begonnen.

 

Ik wist nog nauwelijks wát achter wèlke deur te vinden zou zijn, maar de barakken stonden rondom een riant parkachtig middenveld, en het was mei en prachtig lenteweer. Ik liet me dus, in een stoelenkring onder het jonge groen van de berken buiten vóor de barak, door iedereen vertellen hoe hij heette en wat hij aan bijzonderheden kwijt wilde, en dat gebeurde heel geanimeerd. Mijn belangstelling hoefde ik niet te veinzen, en op de een of andere manier merkte ik dat ik ze, zo'n bonken als ze waren, gewoon aan een touwtje had, tot mijn eigen verbazing.

 

De jongens vroegen me daarna om buiten de poort in het bos 'busjetrap' te mogen doen.

Ik besefte dat ik er deze eerste avond wel belang bij had dat ze straks wat moe in bed doken. Ik zei naar waarheid dat ik dat vanuit Brabant niet kende, maar dat ze het me best konden leren, - maar dat ik eerst wilde weten of dat eigenlijk mócht : buiten de poort?

Het moest eigenlijk wel eerst aan de commandant gevraagd worden, zei een van hen aarzelend. Ik zei dat dat vandaag natuurlijk nog niet gekund had, maar dat ik dat dan morgen wel achteraf zou doen, en dat ik trouwens eigenlijk ook wel graag wilde weten hoe de omgeving eruit zag.

Dus gidsten ze me uitgebreid door de prachtige bos-omgeving van het kamp, en legden me toen uit hoe busjetrap wérkte.

Als kinderen speelden ze nog een halfuur vol overgave met dat blikje, tot het tijd was om terug te gaan, wilden we op tijd in bed liggen, al was het nog bijna helemaal licht.

 

Ik liet me hun 'naar-bed-procedure' uitleggen en in een heel vredige sfeer dook gaandeweg iedereen zijn kooi in, op de slaapzaal met twee rijen van acht houten bedden. Toen zei er een met een onschuldig gezicht dat ze van Mijnheer Hoogenboom altijd een nachtzoen kregen. Ik glimlachte, en zei " O, van mij ook hoor, maar wel hier komen halen dan''.

De anderen grinnikten en zaten hem net zo lang op te stoken tot hij wat verlegen de stoute schoenen aantrok en toch naar mij toe kwam, met zijn wang naar me toe. Maar ik keerde de mijne naar hem, en zo stonden we even, onder onderdrukt gegrinnik van de toeschouwers. Gelukkig had ik zijn naam even opgevangen dus ik zei "Albert was het, is niet? Je dúrft in ieder geval wél. Welterusten Albert." En ik gaf hem grinnikend met mijn hand een tikje op zijn wang, want ik wist niet hoe een echte zoen zou vallen én of dat bovendien niet meteen officiële problemen op zou leveren. Hij lachte opgelucht, wenste mij "Ook welterusten, meneer!", en wandelde triomfantelijk terug naar zijn bed.

Ook de anderen mompelden me nu min of meer hardop welterusten, en draaiden zich om; en eentje zei: "Morgen wel voorlezen, hè meneer?"

 

De eerste ronde was goed afgelopen.

Ik had hem toch wel wat geknepen voor de eerste confrontatie, geloof ik. Al was ik me dat tevoren niet zo bewust geweest, ik merkte het nu aan de opluchting.

Het leek erop dat hartelijkheid en huiselijkheid van hen in ieder geval wel de ruimte kregen, en dat puberaal protest tegen discipline geen dominante plaats bij ze innam. Ik was eigenlijk benieuwd of hun opvallend positieve opstelling een voortzetting was van de stijl bij Gerard Hoogenboom, of juist voortkwam uit net 't omgekeerde : de hoop op koerswijziging, een wat minder rigoureus of zakelijker regime of zoiets. Of dat mijn optreden dit misschien los daarván en uit zichzelf op de een of andere manier had opgeroepen.

In ieder geval had hun reactie mij wel voor hen gewonnen in eerste instantie.

 

Ik bleef voor de zekerheid nog zeker wel een halfuur doodstil staan waar ik stond, en ging toen naar mijn kamer ernaast, waar even later een van de andere leiders me op kwam halen voor koffie in de stafkamer, in de stafbarak vlakbij.

Het begon pas nu echt een beetje donker te worden. De voorjaarsgeur van de bloeiende berken doordrenkte de hele omgeving zozeer, dat in je hoofd alles als met zachte tinten geaquarelleerd leek. Ik voelde me dankbaar gestemd : ik bofte dat ik dit gekozen had.